Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
fixe:
- tenso; fijo; austero; distante; hosco; esférico; tieso; estirado; cuajado; abultado; paralizado; parsimonioso; envarado; agarrotado; definitivo; irrevocable; constante; invariable; concentrado; con mucha atención; adusto; impenetrable; pedante; tenaz; duro; cerrado; firme; tozudo; obstinado; testarudo; terco; recio; intransigente; taciturno; empeñado; arisco; tedioso; cabezudo; refractario; hermético; porfiado; pertinaz; hirsuto; empecinado; tesonero; inflexible; contumaz; reacio a; malhumorado; desabrido; chabacano; rudo; agrio; ronco; despegado; gruñón; enfurruñado; rebarbativo; sin evitarse
-
fixer:
- sujetar; fijar; colocar; pegar; atar; montar; mirar; observar; inspeccionar; ver; notar; estudiar; lorear; distinguir; hojear; percibir; examinar; sugerir; proponer; adivinar; presentar; representar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; provocar; estimar; conjeturar; appreciar; amarrar; amordazar; agarrotar; enroscar; atornillar; enganchar; abrochar; acoplar; encochetar; ubicar; tender; jugar; pagar; encajar; situar; hacer; poner; invertir; mover; tumbar; reducir; componer; derribar; destinar; publicar; colocarse; engarzar; hacer arreglos musicales; depositar sobre; encerrar; asegurar; encarcelar; considerar; abrochar con hebilla; cerrar con hebilla; desatar; anudar; desligar
- sujeción; atar
-
Wiktionary:
- fixe → fijo
- fixe → permanente, constante, fuerte
- fixer → fijar, definir
- fixer → determinar, fijar, juntar, atar, unir, establecer, afirmar, comprometer, inventir a plazo fijo, datar, limitar
Frans
Uitgebreide vertaling voor fixe (Frans) in het Spaans
fixe:
-
fixe (raide; rigide; impassible; fixement)
tenso; fijo; austero; distante; hosco; esférico; tieso; estirado; cuajado; abultado; paralizado; parsimonioso; envarado; agarrotado-
tenso bijvoeglijk naamwoord
-
fijo bijvoeglijk naamwoord
-
austero bijvoeglijk naamwoord
-
distante bijvoeglijk naamwoord
-
hosco bijvoeglijk naamwoord
-
esférico bijvoeglijk naamwoord
-
tieso bijvoeglijk naamwoord
-
estirado bijvoeglijk naamwoord
-
cuajado bijvoeglijk naamwoord
-
abultado bijvoeglijk naamwoord
-
paralizado bijvoeglijk naamwoord
-
parsimonioso bijvoeglijk naamwoord
-
envarado bijvoeglijk naamwoord
-
agarrotado bijvoeglijk naamwoord
-
-
fixe (définitif; définitivement; permanent; irrévocable; pour toujours; pour de bon; établi; certain)
-
fixe (permanent; solide; inébranlable; stable; solidement; constant)
-
fixe (concentré; juste; tendu)
concentrado; con mucha atención-
concentrado bijvoeglijk naamwoord
-
con mucha atención bijvoeglijk naamwoord
-
-
fixe (concentré; juste; tendu)
concentrado-
concentrado bijvoeglijk naamwoord
-
-
fixe (d'une façon récalcitrante; récalcitrant; serré; raide; rebelle; tendu; tenace; obstiné; en rebelle; insubordonnée; réticent; taciturne; têtu; rigide; retenu; réservé; impassible; intransigeant; inébranlable; à contrecoeur; insoumis; inflexible; revêche; fixement; indocile)
adusto; impenetrable; pedante; hosco; tenaz; duro; cerrado; firme; tieso; tozudo; obstinado; fijo; testarudo; austero; terco; recio; intransigente; taciturno; empeñado; arisco; tedioso; cabezudo; refractario; hermético; porfiado; pertinaz; hirsuto; empecinado; tesonero; inflexible; contumaz; reacio a-
adusto bijvoeglijk naamwoord
-
impenetrable bijvoeglijk naamwoord
-
pedante bijvoeglijk naamwoord
-
hosco bijvoeglijk naamwoord
-
tenaz bijvoeglijk naamwoord
-
duro bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
firme bijvoeglijk naamwoord
-
tieso bijvoeglijk naamwoord
-
tozudo bijvoeglijk naamwoord
-
obstinado bijvoeglijk naamwoord
-
fijo bijvoeglijk naamwoord
-
testarudo bijvoeglijk naamwoord
-
austero bijvoeglijk naamwoord
-
terco bijvoeglijk naamwoord
-
recio bijvoeglijk naamwoord
-
intransigente bijvoeglijk naamwoord
-
taciturno bijvoeglijk naamwoord
-
empeñado bijvoeglijk naamwoord
-
arisco bijvoeglijk naamwoord
-
tedioso bijvoeglijk naamwoord
-
cabezudo bijvoeglijk naamwoord
-
refractario bijvoeglijk naamwoord
-
hermético bijvoeglijk naamwoord
-
porfiado bijvoeglijk naamwoord
-
pertinaz bijvoeglijk naamwoord
-
hirsuto bijvoeglijk naamwoord
-
empecinado bijvoeglijk naamwoord
-
tesonero bijvoeglijk naamwoord
-
inflexible bijvoeglijk naamwoord
-
contumaz bijvoeglijk naamwoord
-
reacio a bijvoeglijk naamwoord
-
-
fixe (d'un ton bourru; grincheux; de mauvaise humeur; droit; brusque; juste; raide; tendu; serré; rigide; rude; maussade; impassible; grognon; irascible; irrité; grincheuse; grondeur; grognonne; d'un ton traînard; d'un ton râleur)
malhumorado; desabrido; chabacano; rudo; agrio; ronco; despegado; hosco; gruñón; enfurruñado; rebarbativo-
malhumorado bijvoeglijk naamwoord
-
desabrido bijvoeglijk naamwoord
-
chabacano bijvoeglijk naamwoord
-
rudo bijvoeglijk naamwoord
-
agrio bijvoeglijk naamwoord
-
ronco bijvoeglijk naamwoord
-
despegado bijvoeglijk naamwoord
-
hosco bijvoeglijk naamwoord
-
gruñón bijvoeglijk naamwoord
-
enfurruñado bijvoeglijk naamwoord
-
rebarbativo bijvoeglijk naamwoord
-
-
fixe
sin evitarse-
sin evitarse bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor fixe:
Synoniemen voor "fixe":
Wiktionary: fixe
fixe
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fixe | → permanente; constante | ↔ fest — dauernd, zeitlich unveränderbar |
• fixe | → fuerte | ↔ fest — örtlich unveränderbar und unverändert |
fixe vorm van fixer:
fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
fixer (attacher; lier; mettre; ficeler; mettre à l'attache)
-
fixer (attacher; assujettir; rattacher; caler)
-
fixer (attacher à qc; attacher; installer; agrafer; parapher; coller; poser; renforcer; lier; marquer; nouer; timbrer)
-
fixer (regarder; contempler)
-
fixer (observer; examiner; considérer; surveiller; voir; regarder)
-
fixer (attacher; lier)
-
fixer (conseiller; suggérer; insinuer; deviner; déterminer; estimer; apprécier; conjecturer; faire une expertise; recommander; évaluer; priser; taxer)
sugerir; proponer; adivinar; presentar; representar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; provocar; estimar; conjeturar; appreciar-
sugerir werkwoord
-
proponer werkwoord
-
adivinar werkwoord
-
presentar werkwoord
-
representar werkwoord
-
hacer conjeturas werkwoord
-
inspirar werkwoord
-
pintar werkwoord
-
provocar werkwoord
-
estimar werkwoord
-
conjeturar werkwoord
-
appreciar werkwoord
-
-
fixer (ligoter; nouer; lier; attacher; relier; bâillonner; garrotter; ficeler)
-
fixer (visser; serrer)
-
fixer (coller; attacher; engluer; rattacher; s'attacher)
-
fixer (accrocher; connecter; embrayer; adhérer; attacher; agrafer)
enganchar; abrochar; acoplar; encochetar-
enganchar werkwoord
-
abrochar werkwoord
-
acoplar werkwoord
-
encochetar werkwoord
-
-
fixer (coucher; mettre; déposer; poser; insérer; placer; installer; faire asseoir)
ubicar; tender; jugar; pagar; encajar; colocar; situar; hacer; poner; invertir; mover; tumbar; reducir; componer; derribar; destinar; publicar; colocarse; engarzar; hacer arreglos musicales; depositar sobre-
ubicar werkwoord
-
tender werkwoord
-
jugar werkwoord
-
pagar werkwoord
-
encajar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
situar werkwoord
-
hacer werkwoord
-
poner werkwoord
-
invertir werkwoord
-
mover werkwoord
-
tumbar werkwoord
-
reducir werkwoord
-
componer werkwoord
-
derribar werkwoord
-
destinar werkwoord
-
publicar werkwoord
-
colocarse werkwoord
-
engarzar werkwoord
-
hacer arreglos musicales werkwoord
-
depositar sobre werkwoord
-
-
fixer (enfermer; immobiliser)
-
fixer (repeser; prévaloir; apprécier; évaluer; estimer; deviner; déterminer; taxer; conjecturer; faire une expertise)
considerar; adivinar; estimar; conjeturar; appreciar; hacer conjeturas-
considerar werkwoord
-
adivinar werkwoord
-
estimar werkwoord
-
conjeturar werkwoord
-
appreciar werkwoord
-
hacer conjeturas werkwoord
-
-
fixer (aiguilleter; lier; attacher; nouer)
-
fixer (boucler; attacher)
abrochar con hebilla-
abrochar con hebilla werkwoord
-
-
fixer (boucler; attacher)
cerrar con hebilla-
cerrar con hebilla werkwoord
-
-
fixer (ficeler; lier; attacher; relier; nouer; ligoter)
Conjugations for fixer:
Présent
- fixe
- fixes
- fixe
- fixons
- fixez
- fixent
imparfait
- fixais
- fixais
- fixait
- fixions
- fixiez
- fixaient
passé simple
- fixai
- fixas
- fixa
- fixâmes
- fixâtes
- fixèrent
futur simple
- fixerai
- fixeras
- fixera
- fixerons
- fixerez
- fixeront
subjonctif présent
- que je fixe
- que tu fixes
- qu'il fixe
- que nous fixions
- que vous fixiez
- qu'ils fixent
conditionnel présent
- fixerais
- fixerais
- fixerait
- fixerions
- fixeriez
- fixeraient
passé composé
- ai fixé
- as fixé
- a fixé
- avons fixé
- avez fixé
- ont fixé
divers
- fixe!
- fixez!
- fixons!
- fixé
- fixant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
-
la fixer (ajuster)
-
la fixer (rattachement; fait de fixer)
Vertaal Matrix voor fixer:
Synoniemen voor "fixer":
Wiktionary: fixer
fixer
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fixer | → determinar; fijar | ↔ appoint — To fix with power or firmness |
• fixer | → juntar; atar; unir | ↔ fasten — to attach or connect in a secure manner |
• fixer | → fijar | ↔ fix — to attach; to affix |
• fixer | → establecer | ↔ set — to determine |
• fixer | → fijar | ↔ vestigen — richten |
• fixer | → atar; afirmar; fijar | ↔ bevestigen — vastmaken |
• fixer | → fijar | ↔ befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält |
• fixer | → comprometer; inventir a plazo fijo; establecer; fijar | ↔ festlegen — etwas genau bestimmen |
• fixer | → datar; limitar | ↔ terminieren — befristen |