Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
faux:
- falso; incorrecto; travieso; equivocado; erróneo; equivocadamente; impropio; inexacto; falsamente; vil; malo; mezquino; fingido; desdeñoso; vilmente; falsificado; fuera de tono; afectado; sentimientos fingidos; antinatural; artificioso; enojado; mal; maligno; desafinado; malvado; enfadado; atravesado; airado; colérico; pérfido; indebidamente; malamente; con inexactitud; artificial; artificialmente; engañoso; mentiroso; embaucador; ficticio; presuntuoso; hipotético; ilusorio; fraudulento; inadmisible; inaceptable; objeto de suposición de parto; supuesto; sustituído; clandestino; desagradable; secretamente; bajo; traidor; traicionero; sinvergüenza; despreciable; a escondidas; disimulado; andrajoso; harapiento; socarrón; en secreto; en falso; desarrapado; hipócrita; insincero; desequilibrado; inarmónico
- equivocado; falso; traslado; copia; reproducción; trasunto; imitación; falsificación; adulteración
- guadaña
- faillir:
-
Wiktionary:
- faux → falso
- faux → falso, guadaña
- faux → falso, falsificado, adulterado, trapicheado, postizo, guadaña, espurio, mentira, incorrecto, equivocado, falsificación, dalle, erróneo, errado
- faillir → molestar, fracasar, fallar
Frans
Uitgebreide vertaling voor faux (Frans) in het Spaans
faux:
-
faux (incorrecte; fausse; erroné; incorrect; malicieux; raté; à côté; inexact; fripon; polisson)
falso; incorrecto; travieso; equivocado; erróneo; equivocadamente; impropio; inexacto-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
incorrecto bijvoeglijk naamwoord
-
travieso bijvoeglijk naamwoord
-
equivocado bijvoeglijk naamwoord
-
erróneo bijvoeglijk naamwoord
-
equivocadamente bijvoeglijk naamwoord
-
impropio bijvoeglijk naamwoord
-
inexacto bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (perfide; fictif; faussement; vil; bas; méchant; feint; vulgaire; inventé; méprisable; rudement; supposé; perfidement; vulgairement; basse; ordinaire; vachement; ignoble; abject; ordinairement; bassement; ignoblement)
falsamente; falso; vil; malo; mezquino; fingido; desdeñoso; vilmente; falsificado; fuera de tono-
falsamente bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
mezquino bijvoeglijk naamwoord
-
fingido bijvoeglijk naamwoord
-
desdeñoso bijvoeglijk naamwoord
-
vilmente bijvoeglijk naamwoord
-
falsificado bijvoeglijk naamwoord
-
fuera de tono bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (artificiel; forcé; artificielle; feint; affecté; artificiellement)
afectado; sentimientos fingidos; antinatural; falso; artificioso-
afectado bijvoeglijk naamwoord
-
sentimientos fingidos bijvoeglijk naamwoord
-
antinatural bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
artificioso bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (mauvais; méchant; perfide; mal)
enojado; falso; malo; mal; maligno; desafinado; malvado; falsificado; enfadado; atravesado; airado; colérico; pérfido; indebidamente; malamente; falsamente-
enojado bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
mal bijvoeglijk naamwoord
-
maligno bijvoeglijk naamwoord
-
desafinado bijvoeglijk naamwoord
-
malvado bijvoeglijk naamwoord
-
falsificado bijvoeglijk naamwoord
-
enfadado bijvoeglijk naamwoord
-
atravesado bijvoeglijk naamwoord
-
airado bijvoeglijk naamwoord
-
colérico bijvoeglijk naamwoord
-
pérfido bijvoeglijk naamwoord
-
indebidamente bijvoeglijk naamwoord
-
malamente bijvoeglijk naamwoord
-
falsamente bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (inexact; fausse; erroné; incorrect; mensonger)
erróneo; falso; incorrecto; inexacto; con inexactitud-
erróneo bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
incorrecto bijvoeglijk naamwoord
-
inexacto bijvoeglijk naamwoord
-
con inexactitud bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (affecté; artificiel; factice; feint; forcé)
-
faux (illusoire; trompeur; fictif; imaginaire; virtuel; frauduleux; chimérique)
engañoso; mentiroso; embaucador; ficticio; presuntuoso; hipotético; ilusorio; fraudulento-
engañoso bijvoeglijk naamwoord
-
mentiroso bijvoeglijk naamwoord
-
embaucador bijvoeglijk naamwoord
-
ficticio bijvoeglijk naamwoord
-
presuntuoso bijvoeglijk naamwoord
-
hipotético bijvoeglijk naamwoord
-
ilusorio bijvoeglijk naamwoord
-
fraudulento bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (inacceptable; inadmissible; irrecevable; mal)
-
faux (substitué; fausse)
objeto de suposición de parto; supuesto; sustituído-
objeto de suposición de parto bijvoeglijk naamwoord
-
supuesto bijvoeglijk naamwoord
-
sustituído bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (sournois; hypocrite; roué; en cachette; perfidement; clandestin; traître; rusé; minable; dissimulé; clandestinement; perfide; fourbe; félon; sournoisement; en traître; en secret; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres)
malo; falso; clandestino; desagradable; pérfido; secretamente; falsamente; bajo; traidor; traicionero; sinvergüenza; despreciable; a escondidas; disimulado; andrajoso; harapiento; socarrón; en secreto; en falso; desarrapado-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
clandestino bijvoeglijk naamwoord
-
desagradable bijvoeglijk naamwoord
-
pérfido bijvoeglijk naamwoord
-
secretamente bijvoeglijk naamwoord
-
falsamente bijvoeglijk naamwoord
-
bajo bijvoeglijk naamwoord
-
traidor bijvoeglijk naamwoord
-
traicionero bijvoeglijk naamwoord
-
sinvergüenza bijvoeglijk naamwoord
-
despreciable bijvoeglijk naamwoord
-
a escondidas bijvoeglijk naamwoord
-
disimulado bijvoeglijk naamwoord
-
andrajoso bijvoeglijk naamwoord
-
harapiento bijvoeglijk naamwoord
-
socarrón bijvoeglijk naamwoord
-
en secreto bijvoeglijk naamwoord
-
en falso bijvoeglijk naamwoord
-
desarrapado bijvoeglijk naamwoord
-
-
faux (dissimulé; fausse; hypocrite; hypocritement; feint; feignant; simulant)
-
faux (discordant; peu harmonieux)
-
faux (invraisemblable)
-
le faux
-
le faux (falsification; contrefaçon; fraude; imitation)
el traslado; la copia; la reproducción; el trasunto; la imitación; la falsificación; la adulteración
Vertaal Matrix voor faux:
Synoniemen voor "faux":
Wiktionary: faux
faux
Cross Translation:
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• faux | → falso; falsificado; adulterado; trapicheado | ↔ bogus — counterfeit or fake; not genuine |
• faux | → falso | ↔ fake — not real |
• faux | → falso | ↔ false — untrue, not factual, wrong |
• faux | → postizo | ↔ false — spurious, artificial |
• faux | → falso | ↔ faux — fake or artificial |
• faux | → falso | ↔ phony — fraudulent; fake |
• faux | → guadaña | ↔ scythe — farm tool |
• faux | → espurio; falso; mentira | ↔ spurious — false |
• faux | → incorrecto; falso; equivocado | ↔ wrong — incorrect |
• faux | → falsificación | ↔ vervalsing — een artefact opzettelijk nagemaakt om mensen in de waan te brengen dat het echt is |
• faux | → guadaña | ↔ zeis — landbouw|nld gereedschap|nld landbouwwerktuig (maaiwerktuig) bestaande uit een lang gebogen mes dat bevestigd is aan een steel met twee handvatten, dienende om lang gras of graan te maaien |
• faux | → guadaña; dalle | ↔ Sense — Landwirtschaft: scharfes Werkzeug zum Mähen von Gras, Getreide etc. |
• faux | → falso | ↔ falsch — lügen, nicht den Tatsachen entsprechend |
• faux | → erróneo; errado; equivocado | ↔ falsch — unrichtig (durch Irrtum oder Unwissenheit), tatsächlich anders |
• faux | → falso; incorrecto | ↔ verkehrt — falsch, dem Richtigen widersprechend |
faux vorm van faillir:
faillir werkwoord (faux, faut, faillons, faillez, faillent, faillais, faillait, faillions, failliez, faillaient, faillis, faillit, faillîmes, faillîtes, faillirent, faudrai, faudras, faudra, faudrons, faudrez, faudront)
-
faillir (chuter; échouer; ne pas réussir; se tromper; être un flop; périr; manquer; rater; tourner mal; se méprendre; commettre une erreur; rater son coup; commettre une faute; rater son effet; réduire en bouilli; s'abîmer; faire une faute; aller à côté)
faltar; engañarse; fallar; equivocarse; encallar; fracasar; estar en un error; salir mal; perderse; salir fallido; embarrancar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; errar; meter la pata; errarse; cometer un error; irse al traste-
faltar werkwoord
-
engañarse werkwoord
-
fallar werkwoord
-
equivocarse werkwoord
-
encallar werkwoord
-
fracasar werkwoord
-
estar en un error werkwoord
-
salir mal werkwoord
-
perderse werkwoord
-
salir fallido werkwoord
-
embarrancar werkwoord
-
ir mal werkwoord
-
irse al agua werkwoord
-
irse al carajo werkwoord
-
errar werkwoord
-
meter la pata werkwoord
-
errarse werkwoord
-
cometer un error werkwoord
-
irse al traste werkwoord
-
Conjugations for faillir:
Présent
- faux
- faux
- faut
- faillons
- faillez
- faillent
imparfait
- faillais
- faillais
- faillait
- faillions
- failliez
- faillaient
passé simple
- faillis
- faillis
- faillit
- faillîmes
- faillîtes
- faillirent
futur simple
- faudrai
- faudras
- faudra
- faudrons
- faudrez
- faudront
subjonctif présent
- que je faille
- que tu failles
- qu'il faille
- que nous faillions
- que vous failliez
- qu'ils faillent
conditionnel présent
- faudrais
- faudrais
- faudrait
- faudrions
- faudriez
- faudraient
passé composé
- ai failli
- as failli
- a failli
- avons failli
- avez failli
- ont failli
divers
- failli
- faillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles