Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
- taille:
- taillé:
-
tailler:
- podar; cortar; dar un navajazo; picar; pinchar; afilar; entallar; esculpir; cortarse; punzar; recortar; cortar a medida; limitar; vallar; reducir; cercenar; cerrar; colocar; encerrar; depositar; estafar; derrocar; acotar; acorralar; destituir; cercar; apear; destronar; deslindar; afeitar; perfilar; esquilar; hacer una incisión; hacer un corte en madera; hacer un corte
- dar un sablazo
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor taille (Frans) in het Spaans
taille:
-
la taille (format; dimension; mesure; pointure; étendue; mensuration; sens; signification; circonférence)
-
la taille (dimension; mesure; mesurage)
-
la taille
-
la taille
-
la taille (hanche)
-
la taille (hauteur)
-
la taille (forme)
-
la taille (stature; posture)
-
la taille (stature; figure; silhouette; forme; physique)
-
la taille (restriction; tonte; diminution; réduction; économie; réduction de dépenses)
-
la taille (élagage)
-
la taille (tour de taille)
Vertaal Matrix voor taille:
Synoniemen voor "taille":
Wiktionary: taille
taille
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• taille | → talla | ↔ maat — grootte van kledingstuk/schoen |
• taille | → cintura | ↔ lende — laagste deel van de rug voor het kruis |
• taille | → tamaño | ↔ size — dimensions or magnitude of a thing |
• taille | → talla | ↔ size — a specific set of dimensions for clothing |
• taille | → cintura | ↔ waist — part of the body between the pelvis and the stomach |
taillé:
-
taillé (rusé; malin; raffiné; aiguisé; malicieux; fin; perfide)
listo; afilado; mañoso; arriesgado; cuco; furtivo; falso; ciego; astuto; hábil; ingenioso; sofisticado; espabilado; ladino; deslizante; avispado; calculador; cazurro; habilidoso; bien calculado-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
mañoso bijvoeglijk naamwoord
-
arriesgado bijvoeglijk naamwoord
-
cuco bijvoeglijk naamwoord
-
furtivo bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
ciego bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
hábil bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
sofisticado bijvoeglijk naamwoord
-
espabilado bijvoeglijk naamwoord
-
ladino bijvoeglijk naamwoord
-
deslizante bijvoeglijk naamwoord
-
avispado bijvoeglijk naamwoord
-
calculador bijvoeglijk naamwoord
-
cazurro bijvoeglijk naamwoord
-
habilidoso bijvoeglijk naamwoord
-
bien calculado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor taillé:
Synoniemen voor "taillé":
taille vorm van tailler:
tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, taillent, taillais, taillait, taillions, tailliez, taillaient, taillai, taillas, tailla, taillâmes, taillâtes, taillèrent, taillerai, tailleras, taillera, taillerons, taillerez, tailleront)
-
tailler (couper; découper)
-
tailler (couper; entamer; cisailler; mordre)
cortar; dar un navajazo; picar; pinchar-
cortar werkwoord
-
dar un navajazo werkwoord
-
picar werkwoord
-
pinchar werkwoord
-
-
tailler (aiguiser; affûter; polir; affiler; limer)
-
tailler (sculpter; découper; exciser)
-
tailler (couper; cisailler; donner un coup de ciseaux; découper)
-
tailler (coiffer; couper)
-
tailler (façonner aux ciseaux; rogner; égaliser)
-
tailler (couper; ajuster)
cortar a medida-
cortar a medida werkwoord
-
-
tailler (restreindre; limiter; borner; entourer; délimiter; clôturer)
limitar; vallar; reducir; recortar; cercenar; cerrar; colocar; encerrar; depositar; estafar; derrocar; acotar; acorralar; destituir; cercar; apear; destronar; deslindar-
limitar werkwoord
-
vallar werkwoord
-
reducir werkwoord
-
recortar werkwoord
-
cercenar werkwoord
-
cerrar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
encerrar werkwoord
-
depositar werkwoord
-
estafar werkwoord
-
derrocar werkwoord
-
acotar werkwoord
-
acorralar werkwoord
-
destituir werkwoord
-
cercar werkwoord
-
apear werkwoord
-
destronar werkwoord
-
deslindar werkwoord
-
-
tailler (couper; découper; raccourcir; donner un coup de ciseaux)
-
tailler (encocher; entailler; scarifier; faire une encoche; graver; inciser; rainurer; rainer)
picar; entallar; hacer una incisión; hacer un corte en madera-
picar werkwoord
-
entallar werkwoord
-
hacer una incisión werkwoord
-
hacer un corte en madera werkwoord
-
-
tailler (inciser; encocher; graver; entailler)
cortar; hacer un corte; hacer una incisión-
cortar werkwoord
-
hacer un corte werkwoord
-
hacer una incisión werkwoord
-
Conjugations for tailler:
Présent
- taille
- tailles
- taille
- taillons
- taillez
- taillent
imparfait
- taillais
- taillais
- taillait
- taillions
- tailliez
- taillaient
passé simple
- taillai
- taillas
- tailla
- taillâmes
- taillâtes
- taillèrent
futur simple
- taillerai
- tailleras
- taillera
- taillerons
- taillerez
- tailleront
subjonctif présent
- que je taille
- que tu tailles
- qu'il taille
- que nous taillions
- que vous tailliez
- qu'ils taillent
conditionnel présent
- taillerais
- taillerais
- taillerait
- taillerions
- tailleriez
- tailleraient
passé composé
- ai taillé
- as taillé
- a taillé
- avons taillé
- avez taillé
- ont taillé
divers
- taille!
- taillez!
- taillons!
- taillé
- taillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
-
le tailler