Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
courant:
- fluido; con soltura; desenvuelto; mundano; común; corriente; como siempre; en circulación; usual; normalmente; habitual; acostumbrado; de moda; así como así; ordinario; aceptado; a la moda; comúnmente; vendible; en curso; normal; general; común y corriente; generalmente; habitualmente; ruin; malo; vil; false; sin más; vilmente; de ordinario; completamente normal; llano; simplemente; modesto; simple; fácil; realmente; vulgar; especial nada; actual; al día; actualmente; de hoy; de ahora; por este momento; hoy en día; por el momento; corriendo; continuo; permanente; continuamente; ininterrumpido; sin parar; circulando; que circula; bajo; pequeño; inferior; menos; grosero; indigno; bajamente; sencillo; guarro; mezquino; limitado; sencillamente; soez; grave; verdaderamente; canalla; francamente; infame; criminal; indecente; obsceno; andrajoso; harapiento; módico; ignominioso; habituado a; deshonroso; oxidante; innoble; a sotavento
- torrente; riachuelo; electricidad; arroyo; riachuezo; río; riada; fluido; ardor; arrebato; corriente marina; tendencia intelectual
-
courir:
- correr; aumentar la velocidad al llegar cerca de la meta; ir corriendo; galopear; apresurarse; sprintar; trotar; dar prisa; acelerar; meter prisa; correr velozmente; darse prisa; ir al trote; ir al galope; correr rapidamente; galopar; correr con motocicleta; apresurar; ir volando; irse volando; ir a galope; cazar; acosar
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor courant (Frans) in het Spaans
courant:
-
courant (coulant; fluide)
fluido; con soltura; desenvuelto-
fluido bijvoeglijk naamwoord
-
con soltura bijvoeglijk naamwoord
-
desenvuelto bijvoeglijk naamwoord
-
-
courant (commun; normal; habituel; mondain; usuel; banal; à la mode; dernier cri; généralement admis; de mise; vendable; ayant cours; négociable; d'usage)
mundano; común; corriente; como siempre; en circulación; usual; normalmente; habitual; acostumbrado; de moda; así como así; ordinario; aceptado; a la moda; comúnmente; vendible-
mundano bijvoeglijk naamwoord
-
común bijvoeglijk naamwoord
-
corriente bijvoeglijk naamwoord
-
como siempre bijvoeglijk naamwoord
-
en circulación bijvoeglijk naamwoord
-
usual bijvoeglijk naamwoord
-
normalmente bijvoeglijk naamwoord
-
habitual bijvoeglijk naamwoord
-
acostumbrado bijvoeglijk naamwoord
-
de moda bijvoeglijk naamwoord
-
así como así bijvoeglijk naamwoord
-
ordinario bijvoeglijk naamwoord
-
aceptado bijvoeglijk naamwoord
-
a la moda bijvoeglijk naamwoord
-
comúnmente bijvoeglijk naamwoord
-
vendible bijvoeglijk naamwoord
-
-
courant (en courant; en cours; à pied)
-
courant (habituel; normal; ordinaire; commun; d'usage)
normalmente; ordinario; normal; general; acostumbrado; común y corriente; generalmente; comúnmente; habitualmente; como siempre; así como así; corriente; común; ruin; usual; malo; habitual; vil; false; sin más; vilmente; de ordinario; completamente normal-
normalmente bijvoeglijk naamwoord
-
ordinario bijvoeglijk naamwoord
-
normal bijvoeglijk naamwoord
-
general bijvoeglijk naamwoord
-
acostumbrado bijvoeglijk naamwoord
-
común y corriente bijvoeglijk naamwoord
-
generalmente bijvoeglijk naamwoord
-
comúnmente bijvoeglijk naamwoord
-
habitualmente bijvoeglijk naamwoord
-
como siempre bijvoeglijk naamwoord
-
así como así bijvoeglijk naamwoord
-
corriente bijvoeglijk naamwoord
-
común bijvoeglijk naamwoord
-
ruin bijvoeglijk naamwoord
-
usual bijvoeglijk naamwoord
-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
habitual bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
false bijvoeglijk naamwoord
-
sin más bijvoeglijk naamwoord
-
vilmente bijvoeglijk naamwoord
-
de ordinario bijvoeglijk naamwoord
-
completamente normal bijvoeglijk naamwoord
-
-
courant (tout simple; commun; ordinaire; normal)
ordinario; común; llano; simplemente; normalmente; modesto; habitual; simple; fácil; acostumbrado; comúnmente; como siempre; realmente; vulgar; usual; sin más; así como así; especial nada-
ordinario bijvoeglijk naamwoord
-
común bijvoeglijk naamwoord
-
llano bijvoeglijk naamwoord
-
simplemente bijvoeglijk naamwoord
-
normalmente bijvoeglijk naamwoord
-
modesto bijvoeglijk naamwoord
-
habitual bijvoeglijk naamwoord
-
simple bijvoeglijk naamwoord
-
fácil bijvoeglijk naamwoord
-
acostumbrado bijvoeglijk naamwoord
-
comúnmente bijvoeglijk naamwoord
-
como siempre bijvoeglijk naamwoord
-
realmente bijvoeglijk naamwoord
-
vulgar bijvoeglijk naamwoord
-
usual bijvoeglijk naamwoord
-
sin más bijvoeglijk naamwoord
-
así como así bijvoeglijk naamwoord
-
especial nada bijvoeglijk naamwoord
-
-
courant (d'aujourd'hui; actuel; présent; de nos jours)
actual; al día; actualmente; de hoy; de ahora; por este momento; hoy en día; por el momento-
actual bijvoeglijk naamwoord
-
al día bijvoeglijk naamwoord
-
actualmente bijvoeglijk naamwoord
-
de hoy bijvoeglijk naamwoord
-
de ahora bijvoeglijk naamwoord
-
por este momento bijvoeglijk naamwoord
-
hoy en día bijvoeglijk naamwoord
-
por el momento bijvoeglijk naamwoord
-
-
courant (rapide)
-
courant (normal; généralement admis; habituel; usuel; commun; de mise; d'usage)
-
courant (continu; suivi; ininterrompu; continuel; continuellement; permanent; sans interruption; d'une façon permanente)
continuo; permanente; continuamente; ininterrumpido; sin parar-
continuo bijvoeglijk naamwoord
-
permanente bijvoeglijk naamwoord
-
continuamente bijvoeglijk naamwoord
-
ininterrumpido bijvoeglijk naamwoord
-
sin parar bijvoeglijk naamwoord
-
-
courant (circulant)
-
courant (bas; basse; méchant; mauvais; méprisable; ordinaire; peu élevé; ignoblement; quotidien; odieux; ignoble; bassement; vachement; généralement admis; vil; infect; ordinairement; déshonorant; habituel; normal; infâme; usuel; honteusement; d'usage; sans scrupules; odieusement)
bajo; malo; pequeño; inferior; menos; común; grosero; indigno; bajamente; realmente; sencillo; general; guarro; mezquino; limitado; sencillamente; soez; corriente; grave; normalmente; habitual; acostumbrado; vil; simplemente; verdaderamente; ordinario; canalla; francamente; ruin; usual; infame; criminal; indecente; comúnmente; obsceno; andrajoso; harapiento; módico; como siempre; sin más; ignominioso; habituado a; vilmente; deshonroso; oxidante; así como así; innoble; a sotavento-
bajo bijvoeglijk naamwoord
-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
pequeño bijvoeglijk naamwoord
-
inferior bijvoeglijk naamwoord
-
menos bijvoeglijk naamwoord
-
común bijvoeglijk naamwoord
-
grosero bijvoeglijk naamwoord
-
indigno bijvoeglijk naamwoord
-
bajamente bijvoeglijk naamwoord
-
realmente bijvoeglijk naamwoord
-
sencillo bijvoeglijk naamwoord
-
general bijvoeglijk naamwoord
-
guarro bijvoeglijk naamwoord
-
mezquino bijvoeglijk naamwoord
-
limitado bijvoeglijk naamwoord
-
sencillamente bijvoeglijk naamwoord
-
soez bijvoeglijk naamwoord
-
corriente bijvoeglijk naamwoord
-
grave bijvoeglijk naamwoord
-
normalmente bijvoeglijk naamwoord
-
habitual bijvoeglijk naamwoord
-
acostumbrado bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
simplemente bijvoeglijk naamwoord
-
verdaderamente bijvoeglijk naamwoord
-
ordinario bijvoeglijk naamwoord
-
canalla bijvoeglijk naamwoord
-
francamente bijvoeglijk naamwoord
-
ruin bijvoeglijk naamwoord
-
usual bijvoeglijk naamwoord
-
infame bijvoeglijk naamwoord
-
criminal bijvoeglijk naamwoord
-
indecente bijvoeglijk naamwoord
-
comúnmente bijvoeglijk naamwoord
-
obsceno bijvoeglijk naamwoord
-
andrajoso bijvoeglijk naamwoord
-
harapiento bijvoeglijk naamwoord
-
módico bijvoeglijk naamwoord
-
como siempre bijvoeglijk naamwoord
-
sin más bijvoeglijk naamwoord
-
ignominioso bijvoeglijk naamwoord
-
habituado a bijvoeglijk naamwoord
-
vilmente bijvoeglijk naamwoord
-
deshonroso bijvoeglijk naamwoord
-
oxidante bijvoeglijk naamwoord
-
así como así bijvoeglijk naamwoord
-
innoble bijvoeglijk naamwoord
-
a sotavento bijvoeglijk naamwoord
-
-
le courant (ruisseau; coulée; flot; petit courant)
-
le courant (électricité)
la electricidad -
le courant (ruisseau; flot)
-
le courant (fleuve; rivière)
-
le courant (courant maritime; flux; mouvement; entraînement)
-
le courant
-
le courant (courant d'idées)
Vertaal Matrix voor courant:
Synoniemen voor "courant":
Wiktionary: courant
courant
Cross Translation:
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• courant | → corriente | ↔ current — part of a fluid that moves continuously in a certain direction |
• courant | → corriente | ↔ current — time rate of flow of electric charge |
• courant | → actual | ↔ current — existing or occurring at the moment |
• courant | → corriente eléctrica | ↔ electric current — measurement of the rate of flow of electric charge |
• courant | → fluida; fluido | ↔ fluent — able to speak a language accurately and confidently |
• courant | → corriente; electricidad | ↔ power — electricity supply |
• courant | → corriente | ↔ stroom — elektriciteit |
• courant | → río | ↔ stroom — rivier, beek |
• courant | → tendencia | ↔ stroming — bepaalde beweging die zekere denkbeelden gemeen heeft |
• courant | → corriente | ↔ stroming — voortbewegen van een vloeistof |
• courant | → corriente | ↔ gangbaar — wat gebruikelijk is |
• courant | → corriente | ↔ Strom — allgemein eine Menge (Teilchen, Wasser, Menschen, Informationen), die sich im Fluss befindet (fließt) |
• courant | → corriente | ↔ Strom — kurz für: elektrischer Strom – bewegte Ladungsträger |
• courant | → corriente | ↔ Strömung — Physik: gerichtete Bewegung von Teilchen oder kontinuierlichen Medien. |
• courant | → fluido | ↔ flüssig — Sprache, Stil, Verkehr: in normalem Tempo ablaufend |
• courant | → muy común | ↔ gang und gäbe — allgemein üblich und verbreitet |
• courant | → corriente | ↔ gängig — sehr gebräuchlich; weit verbreitet |
• courant | → corriente; común | ↔ landläufig — weit verbreitet, üblich |
courant vorm van courir:
courir werkwoord (cours, court, courons, courez, courent, courais, courait, courions, couriez, couraient, courus, courut, courûmes, courûtes, coururent, courrai, courras, courra, courrons, courrez, courront)
-
courir (faire de la course; sprinter; se ruer; se précipiter; filer; galoper)
correr; aumentar la velocidad al llegar cerca de la meta; ir corriendo; galopear; apresurarse; sprintar; trotar; dar prisa; acelerar; meter prisa; correr velozmente; darse prisa; ir al trote; ir al galope-
correr werkwoord
-
ir corriendo werkwoord
-
galopear werkwoord
-
apresurarse werkwoord
-
sprintar werkwoord
-
trotar werkwoord
-
dar prisa werkwoord
-
acelerar werkwoord
-
meter prisa werkwoord
-
correr velozmente werkwoord
-
darse prisa werkwoord
-
ir al trote werkwoord
-
ir al galope werkwoord
-
-
courir (faire de la course à pied; sprinter; faire de la course; filer; galoper)
-
courir (brûler le pavé; galoper; droper; filer)
-
courir (faire de la course; faire de la vitesse; foncer)
correr con motocicleta-
correr con motocicleta werkwoord
-
-
courir (se rendre en toute hâte; se rendre en hâte; filer; accourir; se précipiter; galoper; s'élancer)
-
courir (foncer; conduire vite; conduire rapidement)
-
courir (se hâter; foncer; se dépêcher; faire de la vitesse; presser; hâter; se presser; s'empresser)
darse prisa; correr; apresurar; apresurarse; dar prisa; meter prisa; ir volando; irse volando-
darse prisa werkwoord
-
correr werkwoord
-
apresurar werkwoord
-
apresurarse werkwoord
-
dar prisa werkwoord
-
meter prisa werkwoord
-
ir volando werkwoord
-
irse volando werkwoord
-
-
courir (galoper; faire de la course; filer; sprinter; faire de la course à pied)
-
courir (poursuivre; briguer; rechercher)
-
courir (presser; se rendre en toute hâte; se rendre en hâte; accourir; se précipiter; filer; galoper; s'élancer)
acosar; darse prisa; cazar; apresurarse-
acosar werkwoord
-
darse prisa werkwoord
-
cazar werkwoord
-
apresurarse werkwoord
-
Conjugations for courir:
Présent
- cours
- cours
- court
- courons
- courez
- courent
imparfait
- courais
- courais
- courait
- courions
- couriez
- couraient
passé simple
- courus
- courus
- courut
- courûmes
- courûtes
- coururent
futur simple
- courrai
- courras
- courra
- courrons
- courrez
- courront
subjonctif présent
- que je coure
- que tu coures
- qu'il coure
- que nous courions
- que vous couriez
- qu'ils courent
conditionnel présent
- courrais
- courrais
- courrait
- courrions
- courriez
- courraient
passé composé
- ai couru
- as couru
- a couru
- avons couru
- avez couru
- ont couru
divers
- cours!
- courez!
- courons!
- couru
- courant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor courir:
Synoniemen voor "courir":
Wiktionary: courir
courir
Cross Translation:
verb
-
Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.
- courir → correr
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• courir | → correr | ↔ rennen — [A] 1. zeer snel lopen |
• courir | → correr | ↔ hollen — (ergatief) zeer snel lopen (gericht) |
• courir | → correr | ↔ laufen — von Lebewesen allgemein: sich schnell auf den Beinen (selten: anderen Gliedmaßen) fortbewegen |
• courir | → correr | ↔ rennen — (intransitiv) sich schnell zu Fuß fortbewegen, schnell laufen |
• courir | → esprintar | ↔ sprinten — schnell laufen, wie beim Sprint |
• courir | → correr | ↔ run — the act of running |
• courir | → correr | ↔ run — to move quickly on two feet |
Computer vertaling door derden: