Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
trouble:
- turbio; vago; inseguro; confuso; no claro; dudoso; defectuoso; vacilante; no seguro; indefinido; infinito; inestable; espinoso; indeterminado; incierto; misterioso; tenebroso; impreciso; impuro; incalculable; cuestionable; enfangado; arcilloso; embarrado; fangoso
- alboroto; disturbio; rebelión; protesta; conmoción; resistencia; oposición; sublevación; revuelta; agitación; motín; rebeldía; disturbios; trifulca; tumulto; pugilato; amotinamiento; perturbación; desarreglo; desorden; desbarajuste; trastorno; confusión; enredo; asombro; perplejidad
-
troublé:
- estúpido; bobo; loco; burro; como loco; idiota; mentecato; loquillo; desconcertado; indolente; furioso; caótico; demente; chalado; curioso; confuso; absurdo; locamente; herido; atónito; perplejo; afectado; alcanzado; siniestrado; aturdido; impresionado; conmovido; abrumado; pasmado; estupefacto; consternado; anonadado; chiflado
- troubler:
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor trouble (Frans) in het Spaans
trouble:
-
trouble (boueux; fangeux)
-
trouble (vague; indistinct; peu clair)
vago; inseguro; confuso; no claro; dudoso; defectuoso; vacilante; no seguro; indefinido; infinito; inestable; espinoso; turbio; indeterminado; incierto; misterioso; tenebroso; impreciso; impuro; incalculable; cuestionable-
vago bijvoeglijk naamwoord
-
inseguro bijvoeglijk naamwoord
-
confuso bijvoeglijk naamwoord
-
no claro bijvoeglijk naamwoord
-
dudoso bijvoeglijk naamwoord
-
defectuoso bijvoeglijk naamwoord
-
vacilante bijvoeglijk naamwoord
-
no seguro bijvoeglijk naamwoord
-
indefinido bijvoeglijk naamwoord
-
infinito bijvoeglijk naamwoord
-
inestable bijvoeglijk naamwoord
-
espinoso bijvoeglijk naamwoord
-
turbio bijvoeglijk naamwoord
-
indeterminado bijvoeglijk naamwoord
-
incierto bijvoeglijk naamwoord
-
misterioso bijvoeglijk naamwoord
-
tenebroso bijvoeglijk naamwoord
-
impreciso bijvoeglijk naamwoord
-
impuro bijvoeglijk naamwoord
-
incalculable bijvoeglijk naamwoord
-
cuestionable bijvoeglijk naamwoord
-
-
trouble (limoneux; fangeux; vaseux; boueux; marécageux)
-
le trouble (bagarre; révolte; émeute; agitation; remous; insurrection; excitation; rébellion; combat de boxe; confusion; tumulte; pugilat; match de boxe)
el alboroto; el disturbio; la rebelión; la protesta; la conmoción; la resistencia; la oposición; la sublevación; la revuelta; la agitación; el motín; la rebeldía; el disturbios; la trifulca; el tumulto; el pugilato; el amotinamiento -
le trouble (chaos; désordre; pagaille; anarchie)
-
le trouble (perplexité; confusion; affolement; égarement; ahurissement; embrouillement; ébahissement; déconcertation)
Vertaal Matrix voor trouble:
Synoniemen voor "trouble":
Wiktionary: trouble
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trouble | → turbio | ↔ cloudy — not transparent; not clear |
• trouble | → desorden; desenfreno; disturbio | ↔ disorder — disturbance of civic order or of public order |
• trouble | → trastorno | ↔ disorder — physical or psychical malfunction |
• trouble | → turbio; empañado; opaco | ↔ trüb — unklar, nicht transparent, stark undurchsichtig, fast nicht mehr durchsichtig |
troublé:
-
troublé (idiot; fou; farfelu; imbécile; bête; dérangé; frénétique; loufoque; dingue; toqué; perturbé; sot; stupide; délirant; idiotement; débile; dément; effréné; cinglé; follement; absurde; sottement; d'une manière imbécile)
estúpido; bobo; loco; burro; como loco; idiota; mentecato; loquillo; desconcertado; indolente; furioso; caótico; demente; chalado; curioso; confuso; absurdo; locamente-
estúpido bijvoeglijk naamwoord
-
bobo bijvoeglijk naamwoord
-
loco bijvoeglijk naamwoord
-
burro bijvoeglijk naamwoord
-
como loco bijvoeglijk naamwoord
-
idiota bijvoeglijk naamwoord
-
mentecato bijvoeglijk naamwoord
-
loquillo bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
indolente bijvoeglijk naamwoord
-
furioso bijvoeglijk naamwoord
-
caótico bijvoeglijk naamwoord
-
demente bijvoeglijk naamwoord
-
chalado bijvoeglijk naamwoord
-
curioso bijvoeglijk naamwoord
-
confuso bijvoeglijk naamwoord
-
absurdo bijvoeglijk naamwoord
-
locamente bijvoeglijk naamwoord
-
-
troublé (touché; bouche bée; estomaqué; interdit; frappé; stupéfait; effaré; perplexe; pantois; consterné; éberlué; ébahi; épaté; déconcerté; époustouflé; décontenancé)
herido; atónito; perplejo; afectado; desconcertado; alcanzado; confuso; siniestrado; aturdido; impresionado; conmovido; abrumado; pasmado; estupefacto; consternado; anonadado-
herido bijvoeglijk naamwoord
-
atónito bijvoeglijk naamwoord
-
perplejo bijvoeglijk naamwoord
-
afectado bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
alcanzado bijvoeglijk naamwoord
-
confuso bijvoeglijk naamwoord
-
siniestrado bijvoeglijk naamwoord
-
aturdido bijvoeglijk naamwoord
-
impresionado bijvoeglijk naamwoord
-
conmovido bijvoeglijk naamwoord
-
abrumado bijvoeglijk naamwoord
-
pasmado bijvoeglijk naamwoord
-
estupefacto bijvoeglijk naamwoord
-
consternado bijvoeglijk naamwoord
-
anonadado bijvoeglijk naamwoord
-
-
troublé (folle; imbécile; fou; dingue; dérangé; frénétique; absurde; perturbé; stupide; effréné; bête; sottement; idiotement; sot; farfelu; débile; dément; idiot; cinglé; délirant; follement; loufoque; toqué; d'une manière imbécile)
Vertaal Matrix voor troublé:
Synoniemen voor "troublé":
trouble vorm van troubler:
troubler werkwoord (trouble, troubles, troublons, troublez, troublent, troublais, troublait, troublions, troubliez, troublaient, troublai, troublas, troubla, troublâmes, troublâtes, troublèrent, troublerai, troubleras, troublera, troublerons, troublerez, troubleront)
-
troubler (déranger; perturber; interrompre; gêner; brouiller; irriter; fâcher; mettre en colère)
interrumpir; alterar; interferir; turbar; encolerizar-
interrumpir werkwoord
-
alterar werkwoord
-
interferir werkwoord
-
turbar werkwoord
-
encolerizar werkwoord
-
-
troubler
-
troubler
-
troubler (embarrasser; intimider; décontenancer)
hacer sentir avergonzado a una persona; intimidar-
hacer sentir avergonzado a una persona werkwoord
-
intimidar werkwoord
-
Conjugations for troubler:
Présent
- trouble
- troubles
- trouble
- troublons
- troublez
- troublent
imparfait
- troublais
- troublais
- troublait
- troublions
- troubliez
- troublaient
passé simple
- troublai
- troublas
- troubla
- troublâmes
- troublâtes
- troublèrent
futur simple
- troublerai
- troubleras
- troublera
- troublerons
- troublerez
- troubleront
subjonctif présent
- que je trouble
- que tu troubles
- qu'il trouble
- que nous troublions
- que vous troubliez
- qu'ils troublent
conditionnel présent
- troublerais
- troublerais
- troublerait
- troublerions
- troubleriez
- troubleraient
passé composé
- ai troublé
- as troublé
- a troublé
- avons troublé
- avez troublé
- ont troublé
divers
- trouble!
- troublez!
- troublons!
- troublé
- troublant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles