Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
piquant:
- excitante; picante; sabroso; mordaz; sarcástico; acerbo; punzante; cáustico; penoso; doloroso; hiriente; penetrante; sazonado; condimentado; espinoso; acre; brusco; agresivo; fijo; liso; envarado; hosco; picudo; torpe; afilado; cortante; ceñido; chillón; agudo; áspero; rígido; severo; apretado; austero; tieso; tenaz; nítido; tajante; adusto; espabilado; estirado; arisco; vehemente; puntiagudo; acerado; parsimonioso; perspicaz; hirsuto; encarnizado; anquilosado; muy afilado; aguijoneador; afrentoso
- impulso; estímulo; pulla; odiosidad
-
piquer:
- picar; inyectar; airear; hacer un esfuerzo supremo; mangar; robar; birlar; hurtar; llevarse con el pico; arrebatar; mangar a; comprender; detener; atrapar; coger; pillar; entender; sorprender; trabar; fascinar; poner las esposas; cazar; cautivar; detengo; tomar; recoger; fijar; montar; prender; depositar; inmovilizar; encadenar; encarcelar; engastar; coger preso; coger prisionero; enojar; irritar; fastidiar; aprovechar la ocasión; pinchar; hurtqr; afanar; excitar; incitar; estimular; raspar; rallar; pegar; arrancar; pulir; escamotear; piratear; comer con gusto; gozar; disfrutar; deleitarse; golosinear
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor piquant (Frans) in het Spaans
piquant:
-
piquant (sexy; voluptueux; passionnant; excitant; lubrique; pimenté; captivant)
-
piquant (appétissant; chaud; ragoûtant)
-
piquant (avec sarcasme; sarcastiquement; mordant; incisif; d'une façon mordante)
mordaz; sarcástico; acerbo; punzante; cáustico-
mordaz bijvoeglijk naamwoord
-
sarcástico bijvoeglijk naamwoord
-
acerbo bijvoeglijk naamwoord
-
punzante bijvoeglijk naamwoord
-
cáustico bijvoeglijk naamwoord
-
-
piquant (relevé; épicé; salé; croustillant; poivré)
-
piquant (qui pique)
-
piquant (épicé; aromatique; relevé; pimenté; assaisonné; fort; salé; corsé)
sazonado; picante; condimentado-
sazonado bijvoeglijk naamwoord
-
picante bijvoeglijk naamwoord
-
condimentado bijvoeglijk naamwoord
-
-
piquant (pimenté; épicé; poivré)
-
piquant (épineux)
-
piquant (vif; coupant; aigu; acerbe; pointu; passionné; tranchant; aigre; avec virulence; fervent; perçant; dur; fin; net; sévère; violent; rigoureux; rigide; rude; intense; perspicace; sévèrement; rigoureusement; strictement; cuisant; aigrement)
-
piquant (tranchant comme une lame de rasoir; pointu; tranchant; cuisant; acerbe; incisif; coupant)
fijo; liso; envarado; hosco; picudo; torpe; afilado; cortante; ceñido; chillón; agudo; áspero; rígido; severo; penoso; apretado; austero; tieso; picante; tenaz; nítido; tajante; adusto; hiriente; espabilado; estirado; mordaz; arisco; acre; vehemente; puntiagudo; acerado; parsimonioso; perspicaz; punzante; penetrante; hirsuto; encarnizado; cáustico; anquilosado; muy afilado; aguijoneador; afrentoso-
fijo bijvoeglijk naamwoord
-
liso bijvoeglijk naamwoord
-
envarado bijvoeglijk naamwoord
-
hosco bijvoeglijk naamwoord
-
picudo bijvoeglijk naamwoord
-
torpe bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
cortante bijvoeglijk naamwoord
-
ceñido bijvoeglijk naamwoord
-
chillón bijvoeglijk naamwoord
-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
áspero bijvoeglijk naamwoord
-
rígido bijvoeglijk naamwoord
-
severo bijvoeglijk naamwoord
-
penoso bijvoeglijk naamwoord
-
apretado bijvoeglijk naamwoord
-
austero bijvoeglijk naamwoord
-
tieso bijvoeglijk naamwoord
-
picante bijvoeglijk naamwoord
-
tenaz bijvoeglijk naamwoord
-
nítido bijvoeglijk naamwoord
-
tajante bijvoeglijk naamwoord
-
adusto bijvoeglijk naamwoord
-
hiriente bijvoeglijk naamwoord
-
espabilado bijvoeglijk naamwoord
-
estirado bijvoeglijk naamwoord
-
mordaz bijvoeglijk naamwoord
-
arisco bijvoeglijk naamwoord
-
acre bijvoeglijk naamwoord
-
vehemente bijvoeglijk naamwoord
-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
acerado bijvoeglijk naamwoord
-
parsimonioso bijvoeglijk naamwoord
-
perspicaz bijvoeglijk naamwoord
-
punzante bijvoeglijk naamwoord
-
penetrante bijvoeglijk naamwoord
-
hirsuto bijvoeglijk naamwoord
-
encarnizado bijvoeglijk naamwoord
-
cáustico bijvoeglijk naamwoord
-
anquilosado bijvoeglijk naamwoord
-
muy afilado bijvoeglijk naamwoord
-
aguijoneador bijvoeglijk naamwoord
-
afrentoso bijvoeglijk naamwoord
-
-
le piquant (aiguillon; incitation; stimulation; impulsion; stimulus; poussée; force; stimuli; encouragement; stimulant; force propulsive)
-
le piquant (remarque odieuse; sarcasme; dédain; parole caustique; haine; mépris; méchanceté; causticité)
Vertaal Matrix voor piquant:
Synoniemen voor "piquant":
Wiktionary: piquant
piquant
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• piquant | → picor; picante | ↔ heat — attribute of a spice that causes a burning sensation in the mouth |
• piquant | → picoso; picante | ↔ hot — spicy |
• piquant | → picante | ↔ spicy — tangy or pungent |
• piquant | → espina | ↔ spine — rigid, pointed surface protuberance or needle-like structure on an animal, shell, or plant |
piquant vorm van piquer:
piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, piquent, piquais, piquait, piquions, piquiez, piquaient, piquai, piquas, piqua, piquâmes, piquâtes, piquèrent, piquerai, piqueras, piquera, piquerons, piquerez, piqueront)
-
piquer
-
piquer
inyectar; airear; hacer un esfuerzo supremo-
inyectar werkwoord
-
airear werkwoord
-
hacer un esfuerzo supremo werkwoord
-
-
piquer (chiper; piller; faucher; rafler; subtiliser)
-
piquer (dérober; voler; chiper; subtiliser)
-
piquer (suprendre à; attraper; surprendre; choper)
comprender; detener; atrapar; coger; pillar; entender; sorprender; trabar; fascinar; poner las esposas; cazar; cautivar; detengo; tomar; recoger; fijar; montar; prender; depositar; inmovilizar; encadenar; encarcelar; engastar; coger preso; coger prisionero-
comprender werkwoord
-
detener werkwoord
-
atrapar werkwoord
-
coger werkwoord
-
pillar werkwoord
-
entender werkwoord
-
sorprender werkwoord
-
trabar werkwoord
-
fascinar werkwoord
-
poner las esposas werkwoord
-
cazar werkwoord
-
cautivar werkwoord
-
detengo werkwoord
-
tomar werkwoord
-
recoger werkwoord
-
fijar werkwoord
-
montar werkwoord
-
prender werkwoord
-
depositar werkwoord
-
inmovilizar werkwoord
-
encadenar werkwoord
-
encarcelar werkwoord
-
engastar werkwoord
-
coger preso werkwoord
-
coger prisionero werkwoord
-
-
piquer (irriter; énerver; agacer; s'irriter)
-
piquer (mordre; saisir l'occasion)
-
piquer (voler; enlever; prendre; chiper; dérober; retirer; ôter; barboter; faucher; marauder; piller; rafler; subtiliser; choper; s'emparer)
-
piquer (souffler; prendre; chiper; attraper; barboter)
-
piquer (arracher; voler; dérober)
-
piquer (exciter; allumer; aiguiser; inciter; aiguillonner; picoter; ameuter; stimuler)
-
piquer (râper; frotter; polir; grincer; raboter; craquer; crisser; racler; croasser; irriter)
-
piquer (mordre)
-
piquer (mendier; mendigoter; piller; faucher; rafler; escroquer; choper; extorquer; chiper; subtiliser)
-
piquer (se régaler; savourer; faire bonne chère; jouir de; jouir; bouffer)
comer con gusto; gozar; disfrutar; deleitarse; golosinear-
comer con gusto werkwoord
-
gozar werkwoord
-
disfrutar werkwoord
-
deleitarse werkwoord
-
golosinear werkwoord
-
Conjugations for piquer:
Présent
- pique
- piques
- pique
- piquons
- piquez
- piquent
imparfait
- piquais
- piquais
- piquait
- piquions
- piquiez
- piquaient
passé simple
- piquai
- piquas
- piqua
- piquâmes
- piquâtes
- piquèrent
futur simple
- piquerai
- piqueras
- piquera
- piquerons
- piquerez
- piqueront
subjonctif présent
- que je pique
- que tu piques
- qu'il pique
- que nous piquions
- que vous piquiez
- qu'ils piquent
conditionnel présent
- piquerais
- piquerais
- piquerait
- piquerions
- piqueriez
- piqueraient
passé composé
- ai piqué
- as piqué
- a piqué
- avons piqué
- avez piqué
- ont piqué
divers
- pique!
- piquez!
- piquons!
- piqué
- piquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor piquer:
Synoniemen voor "piquer":
Wiktionary: piquer
piquer
Cross Translation:
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
- piquer → picar; pinchar; pespuntear; coser a máquina; punzar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• piquer | → picar | ↔ bite — to sting |
• piquer | → escamotear; trufar; hurtar; estafar; birlar; timar; petardear | ↔ finagle — (ambitransitive) to cheat or swindle; to use crafty, deceitful methods (often with "out of") |
• piquer | → sisar; ratear | ↔ pilfer — to steal in small quantities |
• piquer | → hurgar | ↔ poke — to jab with a pointed object such as a finger or a stick |
• piquer | → escocer | ↔ smart — to hurt or sting |
• piquer | → raptar | ↔ snatch — to steal |
• piquer | → moverse con sigilo | ↔ sneak — to creep |
• piquer | → tomar | ↔ abnehmen — wegnehmen |
• piquer | → morder | ↔ beißen — (transitiv) die Zähne in etwas schlagen |
• piquer | → pinchar | ↔ stechen — einen spitzen Gegenstand wie eine Nadel in einen anderen Gegenstand treiben |
• piquer | → pinchar | ↔ stechen — jemanden oder sich selbst durch einen Stich verletzen |
• piquer | → picar | ↔ stechen — ein Tier (Biene) oder auch eine Pflanze (Dornen, Nadeln) verletzt Personen mit ihren stechenden Werkzeugen |