Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
futé:
- inteligente; zorro; vivo; listo; astuto; ingenioso; despabilado; perspicaz; avispado; despierto; guapa; descansado; guapo; apuesto; bello; agudo; afilado; mañoso; aprovechado; cortante; buen mozo; de buen ver; exquisito; bajo; desagradable; malo; antipático; sinvergüenza; secreto; ducho; redomado; guarro; a escondidas; grosero; canalla; sofisticado; falso; disimulado; secretamente; hábil; desafinado; indecente; taimado; pérfido; cazurro; traicionero; tallado; reticente; despreciable; obsceno; andrajoso; harapiento; solapado; socarrón; a hurtadillas; terriblemente; subrepticio; falsamente; falsificado; en secreto; desacorde; en falso; cuco; peligroso; arriesgado; precisamente; furtivo; ladino; calculador; pronto a la réplica; oportuno; diestro; vivaracho; espabilado; muy vivo
- fût:
- être:
-
Wiktionary:
- fût → cuba, tonel, barril
- futé → pícaro
- futé → sabio
- être → ser, estar
- être → ser
- être → estar, ser, existir, haber, se, criatura, ser humano, ser vivo, quedar, resultar, acorde, acuerdo, ponerse, sobre, de, recomendar, agonizar, cantar el gorigori, boquear, agónico, estar con la candela en la mano, estar en trance de muerte, para, morir, desavenidos, aceptar la responsabilidad, algo, asumir la responsabilidad, llevarse, experto, en, convenir, convertirse, devenir, volverse
Frans
Uitgebreide vertaling voor fût (Frans) in het Spaans
futé:
-
futé (malin; intelligent; éveillé; dégourdi; astucieusement; débrouillard; rusé; avisé; astucieux; prompt; roublard)
inteligente; zorro; vivo; listo; astuto; ingenioso; despabilado; perspicaz; avispado; despierto-
inteligente bijvoeglijk naamwoord
-
zorro bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
despabilado bijvoeglijk naamwoord
-
perspicaz bijvoeglijk naamwoord
-
avispado bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
-
futé (malin; intelligent; brillant; adroit; judicieux; rusé; sagacieux; habile; débrouillard; agile; perspicace; astucieux; ingénieux; roublard)
guapa; listo; descansado; guapo; apuesto; bello; agudo; afilado; mañoso; astuto; inteligente; aprovechado; ingenioso; cortante; buen mozo; de buen ver-
guapa bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
descansado bijvoeglijk naamwoord
-
guapo bijvoeglijk naamwoord
-
apuesto bijvoeglijk naamwoord
-
bello bijvoeglijk naamwoord
-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
mañoso bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
inteligente bijvoeglijk naamwoord
-
aprovechado bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
cortante bijvoeglijk naamwoord
-
buen mozo bijvoeglijk naamwoord
-
de buen ver bijvoeglijk naamwoord
-
-
futé (rusé; vilain; méchant; malin; hypocrite; sournoisement; perfide; bas; miteux; minable; traître; vil; roué; bassement; perfidement; sournois; fieffé; vilainement; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres)
exquisito; zorro; bajo; desagradable; malo; antipático; sinvergüenza; secreto; afilado; ducho; redomado; guarro; a escondidas; listo; grosero; canalla; sofisticado; vivo; falso; disimulado; secretamente; astuto; hábil; desafinado; indecente; taimado; pérfido; cazurro; traicionero; tallado; reticente; despreciable; obsceno; andrajoso; harapiento; solapado; socarrón; a hurtadillas; terriblemente; subrepticio; falsamente; falsificado; en secreto; desacorde; en falso-
exquisito bijvoeglijk naamwoord
-
zorro bijvoeglijk naamwoord
-
bajo bijvoeglijk naamwoord
-
desagradable bijvoeglijk naamwoord
-
malo bijvoeglijk naamwoord
-
antipático bijvoeglijk naamwoord
-
sinvergüenza bijvoeglijk naamwoord
-
secreto bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
ducho bijvoeglijk naamwoord
-
redomado bijvoeglijk naamwoord
-
guarro bijvoeglijk naamwoord
-
a escondidas bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
grosero bijvoeglijk naamwoord
-
canalla bijvoeglijk naamwoord
-
sofisticado bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
disimulado bijvoeglijk naamwoord
-
secretamente bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
hábil bijvoeglijk naamwoord
-
desafinado bijvoeglijk naamwoord
-
indecente bijvoeglijk naamwoord
-
taimado bijvoeglijk naamwoord
-
pérfido bijvoeglijk naamwoord
-
cazurro bijvoeglijk naamwoord
-
traicionero bijvoeglijk naamwoord
-
tallado bijvoeglijk naamwoord
-
reticente bijvoeglijk naamwoord
-
despreciable bijvoeglijk naamwoord
-
obsceno bijvoeglijk naamwoord
-
andrajoso bijvoeglijk naamwoord
-
harapiento bijvoeglijk naamwoord
-
solapado bijvoeglijk naamwoord
-
socarrón bijvoeglijk naamwoord
-
a hurtadillas bijvoeglijk naamwoord
-
terriblemente bijvoeglijk naamwoord
-
subrepticio bijvoeglijk naamwoord
-
falsamente bijvoeglijk naamwoord
-
falsificado bijvoeglijk naamwoord
-
en secreto bijvoeglijk naamwoord
-
desacorde bijvoeglijk naamwoord
-
en falso bijvoeglijk naamwoord
-
-
futé (ingénieux; vif; intelligent; astucieux; malin; éveillé; débrouillard; rusé; subtil; astucieusement; avec ruse)
-
futé (malin; rusé; calculateur; avec ruse; avec astuce; fin; astucieux; aiguisé; sournoisement; calculé; astucieusement; roublard)
despabilado; peligroso; despierto; zorro; arriesgado; astuto; precisamente; descansado; cuco; furtivo; ingenioso; ladino; calculador; taimado; cazurro-
despabilado bijvoeglijk naamwoord
-
peligroso bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
zorro bijvoeglijk naamwoord
-
arriesgado bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
precisamente bijvoeglijk naamwoord
-
descansado bijvoeglijk naamwoord
-
cuco bijvoeglijk naamwoord
-
furtivo bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
ladino bijvoeglijk naamwoord
-
calculador bijvoeglijk naamwoord
-
taimado bijvoeglijk naamwoord
-
cazurro bijvoeglijk naamwoord
-
-
futé (au fait; prompt à la riposte; vif; malin; débrouillard; intelligent; à propos; sagace; adroit; tranchant; astucieusement; judicieux; vive; habile; éveillé; avec ruse; fin; alerte; rusé; astucieux; avisé; prompt; ingénieux; dégourdi; intelligemment; promptement; ingénieusement)
inteligente; pronto a la réplica; listo; avispado; vivo; oportuno; aprovechado; ladino; zorro; ingenioso; despierto; afilado; agudo; astuto; diestro; vivaracho-
inteligente bijvoeglijk naamwoord
-
pronto a la réplica bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
avispado bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
oportuno bijvoeglijk naamwoord
-
aprovechado bijvoeglijk naamwoord
-
ladino bijvoeglijk naamwoord
-
zorro bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
diestro bijvoeglijk naamwoord
-
vivaracho bijvoeglijk naamwoord
-
-
futé (roublard)
listo; astuto; ducho; espabilado; muy vivo-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
ducho bijvoeglijk naamwoord
-
espabilado bijvoeglijk naamwoord
-
muy vivo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor futé:
Synoniemen voor "futé":
fût:
Vertaal Matrix voor fût:
Synoniemen voor "fût":
fût vorm van être:
être werkwoord (suis, es, est, sommes, êtes, sont, étais, était, étions, étiez, étaient, fus, fut, fûmes, fûtes, furent, serai, seras, sera, serons, serez, seront)
-
être (se trouver)
-
être
Conjugations for être:
Présent
- suis
- es
- est
- sommes
- êtes
- sont
imparfait
- étais
- étais
- était
- étions
- étiez
- étaient
passé simple
- fus
- fus
- fut
- fûmes
- fûtes
- furent
futur simple
- serai
- seras
- sera
- serons
- serez
- seront
subjonctif présent
- que je sois
- que tu sois
- qu'il soit
- que nous soyons
- que vous soyez
- qu'ils soient
conditionnel présent
- serais
- serais
- serait
- serions
- seriez
- seraient
passé composé
- ai été
- as été
- a été
- avons été
- avez été
- ont été
divers
- sois!
- soyez!
- soyons!
- été
- étant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor être:
Synoniemen voor "être":
Wiktionary: être
être
Cross Translation:
verb
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• être | → estar | ↔ be — occupy a place |
• être | → ser | ↔ be — occur, take place |
• être | → existir; ser; haber | ↔ be — exist |
• être | → ser | ↔ be — used to indicate that the subject and object are the same |
• être | → ser | ↔ be — used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative |
• être | → ser; estar | ↔ be — used to connect a noun to an adjective that describes it |
• être | → ser | ↔ be — used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase |
• être | → se; ser | ↔ be — used to form the passive voice |
• être | → criatura; ser | ↔ being — a living being |
• être | → criatura | ↔ creature — A creature |
• être | → ser | ↔ get — colloquial: be |
• être | → ser humano; ser vivo | ↔ Lebewesen — organisierte genetische Einheiten, die zu Stoffwechsel, Fortpflanzung und Evolution befähigt sind |
• être | → ser | ↔ Sein — Philosophie, Ontologie: das Tatsächlich-vorhanden-Sein, Dasein, teilweise auch: Existenz |
• être | → quedar; resultar | ↔ ausfallen — ein Ergebnis bewerten |
• être | → estar; acorde; acuerdo; ponerse; sobre; de | ↔ einig — einer, derselben, der gleichen Meinung, übereinstimmend, einvernehmlich |
• être | → recomendar | ↔ empfehlen — (reflexiv) unpersönlich: anzuraten, geraten, nutzbringend, nützlich, von Vorteil sein |
• être | → ser | ↔ esse — Vollverb: sein, vorhanden sein, existieren |
• être | → agonizar; cantar el gorigori; boquear; agónico; estar con la candela en la mano; estar; estar en trance de muerte; para; morir | ↔ im Sterben liegen — bald sterben, kurz vor dem Tod stehen |
• être | → estar; ser | ↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet |
• être | → estar; ser | ↔ sein — zusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden |
• être | → estar; desavenidos | ↔ uneins — auf eine Person bezogen: sich nicht entscheiden könnend; Zweifel habend |
• être | → aceptar la responsabilidad; de; algo; asumir la responsabilidad | ↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen |
• être | → llevarse; ser; experto; en; algo | ↔ verstehen — (reflexiv) ohne Streitigkeiten mit jemandem auskommen, eine gute persönliche Beziehung zu jemandem haben |
• être | → ser; convenir; convertirse; devenir; volverse | ↔ worden — (hulpwerkwoord) vormt de lijdende vorm |
• être | → ser; estar | ↔ zijn — zich bevinden. |
• être | → ser; estar | ↔ zijn — gelijk zijn aan. |
• être | → ser; estar | ↔ zijn — tot de groep behoren van |
• être | → ser; estar | ↔ zijn — de eigenschap hebben. |
• être | → ser; estar | ↔ zijn — zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm |