Overzicht
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
affligé:
- entristecido; triste; sombrío; desconsolado; abatido; melancólico; tétrico; disgustado; desolado; deprimido; afligido; desalentado; desanimado; lamentable; pesimista; deplorable; lleno de preocupaciones; apenado; anonadado; decaído; muy triste; muy; extraordinariamente; mucho; particular; extremo; sumamente; extremadamente; extravagante; sobremanera; extremado; lo sumo; superior; especial; extraordinario; supremo; lo supremo; excéntrico; extremista; en extremo; apagado; desolador; grisáceo
- affliger:
-
Wiktionary:
- affligé → afligido
- affligé → triste, afligido, agüitado, achucutado, doloroso
- affliger → afligir
- affliger → quejar, disgustar, apasionar, angustiar, desconsolar, atribular, apesadumbrar, apenar, acongojar, afligir, entristecer, plagar, molestar, atormentar
Frans
Uitgebreide vertaling voor affligé (Frans) in het Spaans
affligé:
-
affligé (triste; morose; sombre)
-
affligé (découragé; déprimé; abattu; morne; morose; maussade; pessimiste)
triste; sombrío; desconsolado; abatido; melancólico; tétrico; disgustado; desolado; deprimido; afligido; desalentado; desanimado; lamentable; pesimista; deplorable-
triste bijvoeglijk naamwoord
-
sombrío bijvoeglijk naamwoord
-
desconsolado bijvoeglijk naamwoord
-
abatido bijvoeglijk naamwoord
-
melancólico bijvoeglijk naamwoord
-
tétrico bijvoeglijk naamwoord
-
disgustado bijvoeglijk naamwoord
-
desolado bijvoeglijk naamwoord
-
deprimido bijvoeglijk naamwoord
-
afligido bijvoeglijk naamwoord
-
desalentado bijvoeglijk naamwoord
-
desanimado bijvoeglijk naamwoord
-
lamentable bijvoeglijk naamwoord
-
pesimista bijvoeglijk naamwoord
-
deplorable bijvoeglijk naamwoord
-
-
affligé (triste; sombre; mélancolique; morose)
lleno de preocupaciones-
lleno de preocupaciones bijvoeglijk naamwoord
-
-
affligé (abattu; prostré; pessimiste; morose; triste; morne; maussade; accablé; déprimé)
desolado; triste; lamentable; deprimido; deplorable; sombrío; pesimista; abatido; disgustado; apenado; afligido; desanimado; desconsolado; melancólico; tétrico; desalentado; anonadado; decaído-
desolado bijvoeglijk naamwoord
-
triste bijvoeglijk naamwoord
-
lamentable bijvoeglijk naamwoord
-
deprimido bijvoeglijk naamwoord
-
deplorable bijvoeglijk naamwoord
-
sombrío bijvoeglijk naamwoord
-
pesimista bijvoeglijk naamwoord
-
abatido bijvoeglijk naamwoord
-
disgustado bijvoeglijk naamwoord
-
apenado bijvoeglijk naamwoord
-
afligido bijvoeglijk naamwoord
-
desanimado bijvoeglijk naamwoord
-
desconsolado bijvoeglijk naamwoord
-
melancólico bijvoeglijk naamwoord
-
tétrico bijvoeglijk naamwoord
-
desalentado bijvoeglijk naamwoord
-
anonadado bijvoeglijk naamwoord
-
decaído bijvoeglijk naamwoord
-
-
affligé (profondément attristé; navré)
muy triste-
muy triste bijvoeglijk naamwoord
-
-
affligé (spécial; très; exceptionnel; extrêmement; extrême; extraordinaire; particulier; au plus haut degré; original; fort; au plus haut point; extraordinairement; bizarre; extravagant; excentrique; excessivement; affligé de; déplorable; saugrenu; sombre; ultra; tristement; triste; affligeant; excentriquement; à l'extrême)
muy; extraordinariamente; mucho; particular; extremo; sumamente; extremadamente; extravagante; sobremanera; extremado; lo sumo; superior; lamentable; especial; extraordinario; supremo; lo supremo; excéntrico; extremista; en extremo-
muy bijvoeglijk naamwoord
-
extraordinariamente bijvoeglijk naamwoord
-
mucho bijvoeglijk naamwoord
-
particular bijvoeglijk naamwoord
-
extremo bijvoeglijk naamwoord
-
sumamente bijvoeglijk naamwoord
-
extremadamente bijvoeglijk naamwoord
-
extravagante bijvoeglijk naamwoord
-
sobremanera bijvoeglijk naamwoord
-
extremado bijvoeglijk naamwoord
-
lo sumo bijvoeglijk naamwoord
-
superior bijvoeglijk naamwoord
-
lamentable bijvoeglijk naamwoord
-
especial bijvoeglijk naamwoord
-
extraordinario bijvoeglijk naamwoord
-
supremo bijvoeglijk naamwoord
-
lo supremo bijvoeglijk naamwoord
-
excéntrico bijvoeglijk naamwoord
-
extremista bijvoeglijk naamwoord
-
en extremo bijvoeglijk naamwoord
-
-
affligé (pessimiste; morose; triste; abattu; morne; maussade; déprimé; découragé; atterré)
desanimado; triste; pesimista; abatido; deprimido; sombrío; desconsolado; desalentado-
desanimado bijvoeglijk naamwoord
-
triste bijvoeglijk naamwoord
-
pesimista bijvoeglijk naamwoord
-
abatido bijvoeglijk naamwoord
-
deprimido bijvoeglijk naamwoord
-
sombrío bijvoeglijk naamwoord
-
desconsolado bijvoeglijk naamwoord
-
desalentado bijvoeglijk naamwoord
-
-
affligé (désolant; tristement; peu attrayant; mélancolique; lâchement; triste; morne; découragé; ténébreux; sans joie; abattu; morose; déprimé; peu aimable; lâche; sombre; gris; terne; maussade; blême; pessimiste; grisâtre; peu intime)
apagado; triste; deprimido; desolador; sombrío; desolado; deplorable; melancólico; grisáceo-
apagado bijvoeglijk naamwoord
-
triste bijvoeglijk naamwoord
-
deprimido bijvoeglijk naamwoord
-
desolador bijvoeglijk naamwoord
-
sombrío bijvoeglijk naamwoord
-
desolado bijvoeglijk naamwoord
-
deplorable bijvoeglijk naamwoord
-
melancólico bijvoeglijk naamwoord
-
grisáceo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor affligé:
Synoniemen voor "affligé":
Wiktionary: affligé
affligé
Cross Translation:
adjective
-
Qui a de l’affliction.
- affligé → afligido
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affligé | → triste; afligido; agüitado; achucutado; doloroso | ↔ traurig — betrübt, niedergeschlagen |
affligé vorm van affliger:
affliger werkwoord (afflige, affliges, affligeons, affligez, affligent, affligeais, affligeait, affligions, affligiez, affligeaient, affligeai, affligeas, affligea, affligeâmes, affligeâtes, affligèrent, affligerai, affligeras, affligera, affligerons, affligerez, affligeront)
-
affliger (désoler; attrister; navrer)
-
affliger (faire de la peine; faire du mal; faire du chagrin)
hacer daño-
hacer daño werkwoord
-
Conjugations for affliger:
Présent
- afflige
- affliges
- afflige
- affligeons
- affligez
- affligent
imparfait
- affligeais
- affligeais
- affligeait
- affligions
- affligiez
- affligeaient
passé simple
- affligeai
- affligeas
- affligea
- affligeâmes
- affligeâtes
- affligèrent
futur simple
- affligerai
- affligeras
- affligera
- affligerons
- affligerez
- affligeront
subjonctif présent
- que j'afflige
- que tu affliges
- qu'il afflige
- que nous affligions
- que vous affligiez
- qu'ils affligent
conditionnel présent
- affligerais
- affligerais
- affligerait
- affligerions
- affligeriez
- affligeraient
passé composé
- ai affligé
- as affligé
- a affligé
- avons affligé
- avez affligé
- ont affligé
divers
- afflige!
- affligez!
- affligeons!
- affligé
- affligeant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor affliger:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dar pena | affliger; attrister; désoler; navrer | |
entristecer | affliger; attrister; désoler; navrer | |
hacer daño | affliger; faire de la peine; faire du chagrin; faire du mal | abîmer; amocher; blesser; briser; broyer; casser; causer; causer des dégâts; desservir; duper; démolir; désavantager; détruire; endommager; esquinter; faire de la peine à; faire du mal; faire du mal à quelqu'un; faire du tort à; faire mal; faire mal à; faire tort à; fracasser; froisser; injurier; léser; meurtrir; nuire; nuire à; porter préjudice à |
Synoniemen voor "affliger":
Wiktionary: affliger
affliger
Cross Translation:
verb
-
abattre moralement.
- affliger → afligir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affliger | → quejar; disgustar; apasionar; angustiar; desconsolar; atribular; apesadumbrar; apenar; acongojar; afligir; entristecer | ↔ bedroeven — triest stemmen |
• affliger | → plagar; molestar; atormentar | ↔ plague — to harass |
Computer vertaling door derden: