Profit in het Engels vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Engels: Meer gegevens...

profit:
- profit; benefit; advantage; gain; earnings; yield; winning; output; economy; return; victory; take; value; usefulness; use; utility; fittableness; utilization; utilisation
Wiktionary:
- profit → profit, advantage, lucre
- profit → profit

Frans

Uitgebreide vertaling voor profit (Frans) in het Engels

profit:

profit [le ~] zelfstandig naamwoord

le profit (bénéfice; gain; avantage)
the profit; the benefit; the advantage; the gain; the earnings; the yield; the winning; the output; the economy; the return; the victory; the take
- profit [the ~] zelfstandig naamwoord
- benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
- advantage [the ~] zelfstandig naamwoord
- gain [the ~] zelfstandig naamwoord
- earnings [the ~] zelfstandig naamwoord
- yield [the ~] zelfstandig naamwoord
- winning [the ~] zelfstandig naamwoord
- output [the ~] zelfstandig naamwoord
- economy [the ~] zelfstandig naamwoord
- return [the ~] zelfstandig naamwoord
- victory [the ~] zelfstandig naamwoord
- take [the ~] zelfstandig naamwoord
le profit (bénéfice; rendement; gain; productivité; avantage)
the profit; the yield; the benefit; the return; the output; the gain
- profit [the ~] zelfstandig naamwoord
- yield [the ~] zelfstandig naamwoord
- benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
- return [the ~] zelfstandig naamwoord
- output [the ~] zelfstandig naamwoord
- gain [the ~] zelfstandig naamwoord
le profit (utilité; bénéfice; gain; avantage; rendement; productivité)
the value; the usefulness; the benefit; the profit; the use
- value [the ~] zelfstandig naamwoord
- usefulness [the ~] zelfstandig naamwoord
- benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
- profit [the ~] zelfstandig naamwoord
- use [the ~] zelfstandig naamwoord
le profit (utilité; avantage)
the utility; the usefulness; the use
- utility [the ~] zelfstandig naamwoord
- usefulness [the ~] zelfstandig naamwoord
- use [the ~] zelfstandig naamwoord
le profit (utilité; avantage)
the fittableness
- fittableness [the ~] zelfstandig naamwoord
le profit (utilisation; emploi)
the utilization; the utilisation
- utilization [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
- utilisation [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
le profit
the profit
– The difference between revenue obtained from sales and expense incurred in product delivery activities. ¹
- profit [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor profit:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
advantage	avantage; bénéfice; gain; profit	faveur; passe-droit; privilège
benefit	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; utilité	Assistance sociale; aubaine; avantage; bienfaisance; charité; pensée rassurante; représentation au bénéfice de; secours; soulagement; soutien des chômeurs
earnings	avantage; bénéfice; gain; profit	bénéfices
economy	avantage; bénéfice; gain; profit	baisse des salaires; politique économique; réduction; réduction de dépenses; vie économique; économie; études de l'économie
fittableness	avantage; profit; utilité
gain	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement	achat; acquisition; emplette
output	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement	moisson; production; récolte; vendange
profit	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; utilité	achat; acquisition; aubaine; avantage; bénéfice; emplette; solde bénéficiaire
return	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement	compensation; copie; match retour; remboursement; rentabilité; rentrée; reproduction; restitution; retour; réhabilitation; réparation; service en retour
take	avantage; bénéfice; gain; profit
use	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; utilité	application; avantage; consommation; digestion; dissipation; emploi; gaspillage; mise; mise à prix; sens; usage; utilisation; utilité
usefulness	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; utilité	utilité
utilisation	emploi; profit; utilisation	application; emploi; exploitation; succion; usage; utilisation
utility	avantage; profit; utilité	utilitaire; utilité
utilization	emploi; profit; utilisation	application; emploi; exploitation; succion; usage; utilisation
value	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; utilité	change; comportement; conduite; cote des changes; cours du change; coût; importance; prix; taux de conversion; valeur
victory	avantage; bénéfice; gain; profit	triomphe; victoire
winning	avantage; bénéfice; gain; profit	assèchement; conquête de terres; mise à sec; polderisation
yield	avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement	moisson; production; rentabilité; récolte; vendange
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gain		acquérir; apprendre; atteindre; gagner; gagner en poids; obtenir; parvenir à; percevoir; prendre communication; prendre connaissance; prendre des kilos; rattraper; recevoir; recevoir communication; rejoindre; réaliser; récupérer; s'alourdir; s'instruire; se mettre au courant; toucher
return		aller de retour; aller en arrière; annuler; dater de; détourner; faire demi-tour; ramener; rapporter; reculer; rejeter; relancer; remettre; remonter à; rendre; rentrer; renverser; renvoyer; restituer; retourner; revenir; se retourner; se répéter; tourner
take		accepter; accepter un cadeau; admettre; adopter; aller chercher; améliorer; appliquer; apporter; assumer; barboter; chiper; choper; collecter; consacrer; dérober; désarrimer; employer; emporter; engager; enlever; faire usage de; faucher; lever; marauder; piller; piquer; prendre; prendre des médicaments; prendre en service; rafler; ramasser; recueillir; retirer; s'emparer; saisir; se servir; se servir de; subtiliser; user; user de; utiliser; voler; ôter
use		appliquer; consacrer; consommer; consumer; digérer; dépenser; employer; engager; faire usage de; prendre; prendre en service; se consumer; se corroder; se servir de; user; user de; utiliser
value		calculer; chiffrer; estimer
yield		accorder; acquiescer; concéder; consentir; céder; laisser; renoncer; être d'accord avec
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
return		en arrière; en marche arrière; inverse; rétrograde; à contresens