Overzicht
Frans naar Engels: Meer gegevens...
-
ferme:
- farmhouse; homestead; farm; estate; farm house; farmstead; farmershome; husbandry; truss
- vigorous; strong; powerful; robust; strapping; tough; drastic; stout; forceful; energetically; energetic; potent; decisive; resolute; firm; unshakable; proud; glorious; lofty; haughty; stiff; staunch; standing-on; morally strong; brisk; courageous; bold; strong of character; certain; certainly; sure and certain; sure; undoubted; of course; positively; positive; substantial; solid; stable; persistent; definitely; absolutely; unconditional; indisputable; absolute; final; determined; unflinching; lively; spirited; full of energy
- fermer:
-
Wiktionary:
- ferme → firm, hard, solid, unflinching, stiff, resolute, determined, steadfast, decisive, perky
- ferme → farm, roof, truss
- ferme → firm, resolute, strapping, sturdy, farm, farmhouse, truss, hard, binding
- fermer → close, lock, shut, adjourn, plug, shut up
- fermer → close, close down, shut down, shut, fasten
Frans
Uitgebreide vertaling voor ferme (Frans) in het Engels
ferme:
-
la ferme (exploitation agricole; métairie; grande ferme; habitat rural)
the estate– extensive landed property (especially in the country) retained by the owner for his own use 1 -
la ferme (agriculture; exploitation agricole)
-
la ferme (grande ferme)
-
la ferme (comble)
-
ferme (costaud; vigoureux; fermement)
-
ferme (dynamique; fermement; énergiquement; énergique)
vigorous; tough; drastic; strong; stout; powerful; robust; forceful; energetically; energetic; potent-
vigorous bijvoeglijk naamwoord
-
tough bijvoeglijk naamwoord
-
drastic bijvoeglijk naamwoord
-
strong bijvoeglijk naamwoord
-
stout bijvoeglijk naamwoord
-
powerful bijvoeglijk naamwoord
-
robust bijvoeglijk naamwoord
-
forceful bijvoeglijk naamwoord
-
energetically bijwoord
-
energetic bijvoeglijk naamwoord
-
potent bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (décidé; solide; résolument; inébranlable; tenace; résolu; solidement; tenacement)
decisive; resolute; firm; unshakable-
decisive bijvoeglijk naamwoord
-
resolute bijvoeglijk naamwoord
-
firm bijvoeglijk naamwoord
-
unshakable bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (fier; fière; orgueilleux; fièrement; courageux; glorieux; altier)
-
ferme (vigoureux; fort; costaud; robuste; fermement; solide; stable; inébranlable; solidement)
firm; stiff; staunch; standing-on-
firm bijvoeglijk naamwoord
-
stiff bijvoeglijk naamwoord
-
staunch bijvoeglijk naamwoord
-
standing-on bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (solide; vigoureux; décidé; résolu; fermement; vif; en termes vifs)
morally strong-
morally strong bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (de façon décidée; agissant; résolu; intrépide; sûr; hardi; crâne; efficace; décidé; brave; expéditif)
resolute; brisk; courageous; firm; bold-
resolute bijvoeglijk naamwoord
-
brisk bijvoeglijk naamwoord
-
courageous bijvoeglijk naamwoord
-
firm bijvoeglijk naamwoord
-
bold bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (de caractère fiable; de caractère stable)
strong of character-
strong of character bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (réel; sûrement; certainement; certain; effectivement; véritable; effectif; réellement; véritablement; catégorique; catégoriquement)
certain; certainly; sure and certain; sure; undoubted; of course; positively; positive-
certain bijvoeglijk naamwoord
-
certainly bijwoord
-
sure and certain bijvoeglijk naamwoord
-
sure bijvoeglijk naamwoord
-
undoubted bijvoeglijk naamwoord
-
of course bijwoord
-
positively bijwoord
-
positive bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (solide; résistant; fort; robuste)
substantial; firm; solid; stable; stout-
substantial bijvoeglijk naamwoord
-
firm bijvoeglijk naamwoord
-
solid bijvoeglijk naamwoord
-
stable bijvoeglijk naamwoord
-
stout bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (vigoureux; résolu; fermement; dynamique; avec force; énergique)
-
ferme (inébranlable; persévérant; vigoureux; irréductible; immuable; fermement; tenace; constant; constamment)
persistent-
persistent bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (inconditionnel; absolument; inconditionnellement; absolu; sûr; certainement; pertinent; incontestable; incontestablement; certain; catégorique; sans réserve; indubitable; final; sans doute; formel; formellement; catégoriquement; sans conditions; complètement; décidé; indéniable; assurément; pertinemment; sans aucun doute; positivement; d'une façon décidée)
definitely; absolutely; unconditional; indisputable; certain; absolute; certainly; undoubted; sure; positive; final-
definitely bijwoord
-
absolutely bijwoord
-
unconditional bijvoeglijk naamwoord
-
indisputable bijvoeglijk naamwoord
-
certain bijvoeglijk naamwoord
-
absolute bijvoeglijk naamwoord
-
certainly bijwoord
-
undoubted bijvoeglijk naamwoord
-
sure bijvoeglijk naamwoord
-
positive bijvoeglijk naamwoord
-
final bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (résolu; déterminé; décidé; fermement; résolument; avec fermeté; de façon déterminée)
determined; unflinching; resolute; firm-
determined bijvoeglijk naamwoord
-
unflinching bijvoeglijk naamwoord
-
resolute bijvoeglijk naamwoord
-
firm bijvoeglijk naamwoord
-
-
ferme (énergique; animé; dynamique; fort; alerte)
-
ferme (énergique; fort; résolu)
Vertaal Matrix voor ferme:
Synoniemen voor "ferme":
Wiktionary: ferme
ferme
Cross Translation:
adjective
ferme
-
Qui a de la consistance, de la dureté.
- ferme → firm; hard; solid; unflinching; stiff
-
Défendre son sentiment, être immuable dans sa résolution.
- ferme → firm; resolute; determined; steadfast
noun
-
a place where agricultural activities take place
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ferme | → firm; resolute | ↔ kordaat — vastbesloten, vastberaden |
• ferme | → strapping; sturdy | ↔ flink — stevig van lichaamsbouw |
• ferme | → firm | ↔ ferm — krachtig, kracht tonend |
• ferme | → farm | ↔ boerderij — een onderneming van een boer |
• ferme | → farmhouse | ↔ Bauernhaus — Gebäude: ursprünglich von Bauern bewohntes und zu landwirtschaftlichen Zwecke genutztes Haus |
• ferme | → farm | ↔ Bauernhof — Landwirtschaft: Wohnhaus, Stallungen, Wirtschaftsgelände und Felder, die zusammengenommen einen kleinen landwirtschaftlichen Betrieb darstellen |
• ferme | → truss | ↔ Kragbinder — Architektur, Bauwesen: eine Konstruktion, die nicht auf der Mauerkrone aufsitzt, sondern auf auskragenden Konsolen angebracht ist. |
• ferme | → hard | ↔ fest — vollkommen, vollständig, energisch, von hoch Intensität, Stärke, mit großer Macht, Wucht |
• ferme | → firm | ↔ fest — übertragen: sicher, gebunden, stabil, auf solider Grundlage |
• ferme | → binding | ↔ verbindlich — bindend |
ferme vorm van fermer:
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
fermer (clore; verrouiller; boucler)
-
fermer (clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés)
-
fermer (bloquer; barrer)
-
fermer (verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore)
-
fermer (barrer; marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; tromper; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer)
-
fermer
to close tight -
fermer
-
fermer (terminer; clôturer; conclure; clore; barrer; boucher; verrouiller)
-
fermer (fermer en tournant; serrer)
-
fermer (annihiler; annuler; supprimer; liquider; dénouer; décrocher; lever; déboutonner)
-
fermer (fermer en tournant; verrouiller; clore)
-
fermer (ficeler; lier; relier; boucler; clore)
-
fermer (terminer)
Conjugations for fermer:
Présent
- ferme
- fermes
- ferme
- fermons
- fermez
- ferment
imparfait
- fermais
- fermais
- fermait
- fermions
- fermiez
- fermaient
passé simple
- fermai
- fermas
- ferma
- fermâmes
- fermâtes
- fermèrent
futur simple
- fermerai
- fermeras
- fermera
- fermerons
- fermerez
- fermeront
subjonctif présent
- que je ferme
- que tu fermes
- qu'il ferme
- que nous fermions
- que vous fermiez
- qu'ils ferment
conditionnel présent
- fermerais
- fermerais
- fermerait
- fermerions
- fermeriez
- fermeraient
passé composé
- ai fermé
- as fermé
- a fermé
- avons fermé
- avez fermé
- ont fermé
divers
- ferme!
- fermez!
- fermons!
- fermé
- fermant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor fermer:
Synoniemen voor "fermer":
Wiktionary: fermer
fermer
fermer
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fermer | → close | ↔ sluiten — toedoen, dichtmaken |
• fermer | → close down; shut down | ↔ auflassen — einen Betrieb, eine Unternehmung aufgeben oder einstellen |
• fermer | → shut; close | ↔ schließen — eine Öffnung oder den Verschluss einer solchen zumachen |
• fermer | → fasten | ↔ schließen — sich schließen: zugehen, zumachbar sein, geschlossen werden |