Frans
Uitgebreide vertaling voor un seul (Frans) in het Engels
seul:
-
seul (simple; unique)
-
seul (unique; singulier; uniquement; en exemplaire unique)
once only; sole; unique; once in a life time-
once only bijvoeglijk naamwoord
-
sole bijvoeglijk naamwoord
-
unique bijvoeglijk naamwoord
-
once in a life time bijvoeglijk naamwoord
-
-
seul (pas difficile; facile; simple; léger; pratique; légère; aisé; confortable; facilement; simplement; agréable; confortablement; naïf; commode; puérilement; sobre; adroit; niais; obtus; très vite; agile; sans peine; aisément; ingénu; sans effort; naturel; enfantin; en bon enfant; sans prétention; sans esprit; comme un enfant; terne; élémentaire; borné; puéril; commodément; naïvement; ordinaire; d'enfant; simple d'esprit; d'une façon enfantine)
easy; easily; simple; effortless; not hard; not difficult-
easy bijvoeglijk naamwoord
-
easily bijwoord
-
simple bijvoeglijk naamwoord
-
effortless bijvoeglijk naamwoord
-
not hard bijvoeglijk naamwoord
-
not difficult bijvoeglijk naamwoord
-
-
seul (célibataire; isolé)
single; bachelor; spinster; unattached-
single bijvoeglijk naamwoord
-
bachelor bijvoeglijk naamwoord
-
spinster bijvoeglijk naamwoord
-
unattached bijvoeglijk naamwoord
-
-
seul (séparé; séparément; particulier; solitaire; indépendant; à part; autonome)
separate; particular; on its own-
separate bijvoeglijk naamwoord
-
particular bijvoeglijk naamwoord
-
on its own bijvoeglijk naamwoord
-
-
seul (solitaire; délaissé; isolé; solitairement)
-
seul (en quarantaine; solitaire; isolé; délaissé; solitairement)
Vertaal Matrix voor seul:
Synoniemen voor "seul":
Wiktionary: seul
seul
Cross Translation:
adjective
seul
adjective
-
alone in a category
-
of person: dejected by feelings
-
isolated
-
having no companion
-
only
-
living alone or being by one's self
-
without company
- by oneself → seul; solo
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• seul | → sole; exclusive | ↔ uitsluitend — geen ruimte voor andere mogelijkheden latend |
• seul | → solitary; lonely | ↔ eenzaam — gebrek aan gezelschap ondervindend |
• seul | → alone | ↔ allein — als Adjektiv: in Verbindung mit den Verben sein und bleiben: für sich, getrennt, einsam, einzeln sein; nur; ohne Beistand, Zeugen, Anwesenheit von anderen Personen, ohne Hilfe sein |
• seul | → alone | ↔ alleine — nicht dekliniert, (umgangssprachlich) allein; für sich, ohne weitere Person |
• seul | → unmated; unmarried; unattached; single | ↔ alleinstehend — ohne Familie oder Partner/Partnerin lebend |
• seul | → lonely; alone | ↔ einsam — ohne Gesellschaft |
• seul | → single | ↔ einzeln — alleine; nur eins von mehreren |
• seul | → only; sole; unique | ↔ einzig — nur einmal vorhanden |
• seul | → only; sole | ↔ einzig — in nur geringer, überschaubarer Anzahl vorhanden |