Tronc: vertaling Frans

Overzicht

Frans naar Engels: Meer gegevens...

tronc:
- torso; trunk; body; tree trunk; collecting-box; offertory box; shank; stick; poor box; collection box
Wiktionary:
- tronc → trunk, section, frustum, torso, tree trunk
- tronc → trunk, offertory box, torso

Frans

Uitgebreide vertaling voor tronc (Frans) in het Engels

le tronc (carvasse)
the torso; the trunk; the body
- torso [the ~] zelfstandig naamwoord
- trunk [the ~] zelfstandig naamwoord
- body [the ~] zelfstandig naamwoord
le tronc
the tree trunk
- tree trunk [the ~] zelfstandig naamwoord
le tronc (tronc pour la quête de fonds)
the collecting-box; the offertory box
- collecting-box [the ~] zelfstandig naamwoord
- offertory box [the ~] zelfstandig naamwoord
le tronc (phylum)
the trunk; the shank; the stick
- trunk [the ~] zelfstandig naamwoord
- shank [the ~] zelfstandig naamwoord
- stick [the ~] zelfstandig naamwoord
le tronc (tronc de sacrifice)
the poor box; the collection box
- poor box [the ~] zelfstandig naamwoord
- collection box [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
body	carvasse; tronc	anatomie; cadre; carcasse; charpente; châssis; corps; gueule; squelette
collecting-box	tronc; tronc pour la quête de fonds
collection box	tronc; tronc de sacrifice
offertory box	tronc; tronc pour la quête de fonds
poor box	tronc; tronc de sacrifice
shank	phylum; tronc	jambe; tibia; tige; verge
stick	phylum; tronc	barre; barreau; branche; brin; bâton; crosse de hockey; gourdin; knout; levier de changement de vitesses; lingot; pique-feu; rai; rameau; ramification; rayon; ringard; scion; taillis; tige; tisonnier; tringle; trique; verge
torso	carvasse; tronc
tree trunk	tronc
trunk	carvasse; phylum; tronc	coffre; coffre arrière; coffre-armoire; contenaires; conteneurs
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
stick		adhérer; attacher; attraper; avoir des difficultés; barboter; chiper; coller; coller ensemble; engluer; fixer avec de la colle; hésiter; ne pas décoller; pendre; piquer; piétiner; plaquer; prendre; ramer; rester court; s'attacher; s'attacher à; s'attarder; scotcher; se coller; souffler; stagner; tomber à plat; être au point mort; être bloqué; être coincé

tronc

noun

tronc

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• tronc	→ trunk	↔ stam — biologie\|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
• tronc	→ trunk	↔ Leib — gehoben, veraltend: Körper ohne Kopf und Gliedmaßen: Rumpf
• tronc	→ offertory box	↔ Opferstock — in Kirchen ausgehängte Behältnisse für Geldspenden
• tronc	→ torso	↔ Rumpf — Anatomie: der menschliche Körper ohne Kopf, Hals und Gliedmaßen
• tronc	→ trunk	↔ Stamm — Biologie: Teil des Baumes zwischen Wurzel und Krone