Tremblant: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Engels: Meer gegevens...

tremblant:
- vibrating; quivering; shaking; trembling
trembler:
- tremble; throb; palpitate; shiver; quiver; shudder; shake; quake; vibrate; quaver
Wiktionary:
- tremblant → shaky, shaking, trembling
- trembler → quiver, shiver, tremble, quake, wave, rattle, shudder, stew, tremor
- trembler → shake, tremble, jitter

Frans

Uitgebreide vertaling voor tremblant (Frans) in het Engels

tremblant:

tremblant bijvoeglijk naamwoord

tremblant (vibrant; frémissant)
vibrating; quivering; shaking; trembling
- vibrating bijvoeglijk naamwoord
- quivering bijvoeglijk naamwoord
- shaking bijvoeglijk naamwoord
- trembling bijvoeglijk naamwoord
tremblant (frissonnant; frémissant)
quivering; trembling; shaking
- quivering bijvoeglijk naamwoord
- trembling bijvoeglijk naamwoord
- shaking bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor tremblant:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
quivering		cahot; choc; frisson; frissonnement; frémissement; heurt; oscillation; saccade; secousse; tremblement; tremblote; vibration
shaking		cahot; choc; heurt; oscillation; saccade; secousse; tremblement; vibration
trembling		cahot; chevrotement; choc; frisson; frissonnement; frémissement; heurt; oscillation; saccade; secousse; tremblement; tremblote; vibration; ébranlement
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
trembling	frissonnant; frémissant; tremblant; vibrant	tremblotant
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
quivering	frissonnant; frémissant; tremblant; vibrant
shaking	frissonnant; frémissant; tremblant; vibrant	chevrotant; frisonnant; tremblotant
vibrating	frémissant; tremblant; vibrant

Synoniemen voor "tremblant":

branlant; instable; chancelant; hochant; vacillant; chevrotant; bêlant; frémissant; frissonnant; gelé; glacé; grelottant; morfondu; transi; tremblotant; tintinnabulant; pantelant; haletant; palpitant; ému; effrayé; vibrant; tremblé; trembloté; titubant

Wiktionary: tremblant

tremblant

adjective

Qui trembler.
- tremblant → shaky; shaking; trembling

trembler:

trembler werkwoord (tremble, trembles, tremblons, tremblez, tremblent, tremblais, tremblait, tremblions, trembliez, tremblaient, tremblai, tremblas, trembla, tremblâmes, tremblâtes, tremblèrent, tremblerai, trembleras, tremblera, tremblerons, tremblerez, trembleront)

trembler (palpiter; vibrer; frémir)
to tremble; to throb; to palpitate
- tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)
- throb werkwoord (throbs, throbbed, throbbing)
- palpitate werkwoord (palpitates, palpitated, palpitating)
trembler (frissonner; frémir; trembloter; tressaillir; grelotter; vibrer)
to shiver; to tremble; to quiver; to shudder; to shake
- shiver werkwoord (shivers, shivered, shivering)
- tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)
- quiver werkwoord (quivers, quivered, quivering)
- shudder werkwoord (shudders, shuddered, shuddering)
- shake werkwoord (shakes, shook, shaking)
trembler (trembloter; frémir; frissonner)
to quiver; to quake; to shudder; to shake; to tremble
- quiver werkwoord (quivers, quivered, quivering)
- quake werkwoord (quakes, quaked, quaking)
- shudder werkwoord (shudders, shuddered, shuddering)
- shake werkwoord (shakes, shook, shaking)
- tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)
trembler (vibrer; grelotter; frémir; frissonner; tressaillir; trembloter; frémir d'horreur)
to vibrate; to shiver; to quaver; to shake; to quiver; to shudder; to tremble
- vibrate werkwoord (vibrates, vibrated, vibrating)
- shiver werkwoord (shivers, shivered, shivering)
- quaver werkwoord (quavers, quavered, quavering)
- shake werkwoord (shakes, shook, shaking)
- quiver werkwoord (quivers, quivered, quivering)
- shudder werkwoord (shudders, shuddered, shuddering)
- tremble werkwoord (trembles, trembled, trembling)
trembler (palpiter; brûler de; trépigner)
to quiver
- quiver werkwoord (quivers, quivered, quivering)

Conjugations for trembler:

Présent

tremble
trembles
tremble
tremblons
tremblez
tremblent

imparfait

tremblais
tremblais
tremblait
tremblions
trembliez
tremblaient

passé simple

tremblai
tremblas
trembla
tremblâmes
tremblâtes
tremblèrent

futur simple

tremblerai
trembleras
tremblera
tremblerons
tremblerez
trembleront

subjonctif présent

que je tremble
que tu trembles
qu'il tremble
que nous tremblions
que vous trembliez
qu'ils tremblent

conditionnel présent

tremblerais
tremblerais
tremblerait
tremblerions
trembleriez
trembleraient

passé composé

ai tremblé
as tremblé
a tremblé
avons tremblé
avez tremblé
ont tremblé

divers

tremble!
tremblez!
tremblons!
tremblé
tremblant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor trembler:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
quiver		frisson; frissonnement; frémissement; tremblement; tremblote
shake		choc; frisson; frissonnement; frémissement; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; tremblement; trille; trémolo; trémulation; vibrato; à-coup
shiver		frisson; frissonnement; frémissement; tremblement; tremblote
shudder		chevrotement; frisson; frissonnement; frémissement; tremblement; tremblote; ébranlement
tremble		frisson; frissonnement; frémissement; tremblement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
palpitate	frémir; palpiter; trembler; vibrer
quake	frissonner; frémir; trembler; trembloter
quaver	frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer
quiver	brûler de; frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; palpiter; trembler; trembloter; tressaillir; trépigner; vibrer
shake	frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer	agiter; choquer; faire peur à qn; secouer; ébranler
shiver	frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer	agiter; claquer des dents; frissonner; frémir; frémir d'horreur; secouer; être saisi d'horreur
shudder	frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer	frissonner; frémir; frémir d'horreur; être horrifié par; être saisi d'horreur
throb	frémir; palpiter; trembler; vibrer
tremble	frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; palpiter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer	agiter; choquer; faire peur à qn; secouer; ébranler
vibrate	frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer	briller; resplendir; étinceler

Synoniemen voor "trembler":

chevroter; bêler; défier; frémir; frissonner; vibrer; trembloter; palpiter; grelotter; paniquer; craindre; panteler; haleter; suffoquer; redouter; appréhender; sursauter; sauter; tressaillir; soubresauter; tiquer; trémuler; trépider; vaciller; chanceler; chavirer

Wiktionary: trembler

trembler

verb

Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général)
- trembler → quiver; shiver; tremble; quake; wave; rattle

trembler

verb

to tremble or shake
- shiver → trembler
to shake nervously, as if from fear
- shudder → frissonner; trembler
to vibrate jerkily
- shudder → frissonner; trembler
to be in a state of elevated anxiety
- stew → frémir; trembler; frissonner
to shake
- tremble → trembler; vibrer
to shake or quiver; to tremble
- tremor → trembler

Cross Translation:

From	To	Via
• trembler	→ shake; tremble	↔ beven — hard en heftig trillen
• trembler	→ tremble	↔ beben — sich durch äußere, physikalische Einwirkung erschüttern, heftig zittern, vibrieren
• trembler	→ jitter	↔ bibbern — (intransitiv): zittern, leicht schütteln
• trembler	→ tremble	↔ zittern — kleine, unkontrollierte, wiederholte Hin- und Herbewegungen ausführen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van tremblant

détacher en tremblant