Home ->Woordenboeken ->Frans/Engels ->Zoek: pair

Franse en Engelse zoekresultaten voor: pair

Overzicht
Frans naar Engels:   Meer gegevens...
  1. pair:
  2. Wiktionary:
Engels naar Frans:   Meer gegevens...
  1. pair:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor pair (Frans) in het Engels

pair:

pair zelfstandig naamwoord

  1. pair
    the peer
    – A node that makes cached data available to clients needing to retrieve the data. 1
    • peer [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pair:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
peer pair homologue; pareil; égal
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
peer avoir le regard fixé; avoir les jeux dans le vague; fixer le vide; fixer les yeux; fixer son regard; guetter; lorgner; regarder dans le vide; reluquer; zyeuter

Synoniemen voor "pair":


Wiktionary: pair

pair
noun
  1. personne de même condition et de même rang dans l’état.
adjective
  1. Mathématiques
pair
adjective
  1. arithmetic: divisible by two
noun
  1. peer
  2. someone or something of equal level
  3. noble
adverb
  1. -
Cross Translation:
FromToVia
• pair → even ↔ gerade — Mathematik, von ganzen Zahlen: durch 2 teilbar

Verwante vertalingen van pair



Engels

Uitgebreide vertaling voor pair (Engels) in het Frans

pair:

pair [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the pair (couple; the two)
    le couple; la paire; la brochette; la bande; le deux; le brelan
    • couple [le ~] zelfstandig naamwoord
    • paire [la ~] zelfstandig naamwoord
    • brochette [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bande [la ~] zelfstandig naamwoord
    • deux [le ~] zelfstandig naamwoord
    • brelan [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. the pair (two; twosome; tandem)
    la paire; le couple; le deux
    • paire [la ~] zelfstandig naamwoord
    • couple [le ~] zelfstandig naamwoord
    • deux [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. the pair (couple for live; couple)
    la couple; la paire
    • couple [la ~] zelfstandig naamwoord
    • paire [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. the pair (two people; two)
    le couple; la paire; la deux personnes

pair werkwoord

  1. pair
    – To establish a Bluetooth link or connection between two Bluetooth–enabled devices. 1
    jumeler

Vertaal Matrix voor pair:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bande couple; pair; the two accumulation; assembling; band; bandage; bobbins; bunch; clan; clique; clutter; collection; coterie; crowd; file; flounce; frill; gang; gathering; heel; horde; label; ligature; line; list; party; private chat; rank; row; set; small circle; spools; strip; stripe; swathe
brelan couple; pair; the two
brochette couple; pair; the two kebab skewer; skewer
couple couple; couple for live; pair; tandem; the two; two; two people; twosome match pair; set; team
deux couple; pair; tandem; the two; two; twosome
deux personnes pair; two; two people
paire couple; couple for live; pair; tandem; the two; two; two people; twosome match pair; set; team
- brace
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jumeler pair
- copulate; couple; geminate; match; mate; pair off; partner off; twin
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bande tape
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
deux two
- mate

Verwante woorden van "pair":


Synoniemen voor "pair":


Verwante definities voor "pair":

  1. a poker hand with 2 cards of the same value2
  2. two people considered as a unit2
  3. a set of two similar things considered as a unit2
  4. bring two objects, ideas, or people together2
    • The student was paired with a partner for collaboration on the project2
  5. engage in sexual intercourse2
  6. arrange in pairs2
  7. occur in pairs2
  8. form a pair or pairs2
    • The two old friends paired off2
  9. To establish a Bluetooth link or connection between two Bluetooth–enabled devices.1

Wiktionary: pair

pair
noun
  1. two similar or identical things
  2. two people in some relationship
  3. used in the names of some objects having two identical/complementary halves
pair
verb
  1. assortir par paires, par couples, joindre des choses qui se convenir, qui sont faire pour aller ensemble.
noun
  1. deux choses de même espèce, qui aller nécessairement ou ordinairement ensemble.
Cross Translation:
FromToVia
• pair → quelque ↔ paar — twee van een soort die bij elkaar horen
• pair → paire ↔ Paar — ohne Plural: Zahlklassifikator für zwei gleiche, zusammengeführte, zusammengefügte, zusammengehörige, zusammengestellte, gruppierte Wesen oder Dinge
• pair → petit couple; couple ↔ Pärchen — Verkleinerungsform von Paar, vorwiegend eingesetzt für ein (meist junges) Liebespaar

Verwante vertalingen van pair







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0493 seconde
Page rendered in 1.0 seconds