Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
branlant:
- wackelig; schwach; schlapp; zart; baufällig; zerbrechlich; mürbe; wacklig; ruinös; empfindlich; fein; schlecht; matt; empfindsam; hinfällig; dürftig; schlaff; marode; gläsern; brüchig; flau; grundlos; verderblich; gebrechlich; klapprig; schwächlich; vergammelt; kränklich; krakelig; klapperig; brechbar; schwankend; unbeständig; instabil; unfest; unsolide; mental instabil sein; unzuverlässig
- branler:
-
Wiktionary:
- branlant → rachitisch
- branler → schaukeln, schütteln, wanken, wackeln, onanieren, sich einen runterholen, wichsen
- branler → runterholen, wichsen, abspritzen
Frans
Uitgebreide vertaling voor branlant (Frans) in het Duits
branlant:
-
branlant (instable; croulant; cassable; cassant; délabré; chancelant; inconstant; chevrotant)
wackelig; schwach; schlapp; zart; baufällig; zerbrechlich; mürbe; wacklig; ruinös; empfindlich; fein; schlecht; matt; empfindsam; hinfällig; dürftig; schlaff; marode; gläsern; brüchig; flau; grundlos; verderblich; gebrechlich; klapprig; schwächlich; vergammelt; kränklich; krakelig; klapperig; brechbar-
wackelig bijvoeglijk naamwoord
-
schwach bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
zart bijvoeglijk naamwoord
-
baufällig bijvoeglijk naamwoord
-
zerbrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
mürbe bijvoeglijk naamwoord
-
wacklig bijvoeglijk naamwoord
-
ruinös bijvoeglijk naamwoord
-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
schlecht bijvoeglijk naamwoord
-
matt bijvoeglijk naamwoord
-
empfindsam bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
schlaff bijvoeglijk naamwoord
-
marode bijvoeglijk naamwoord
-
gläsern bijvoeglijk naamwoord
-
brüchig bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
grundlos bijvoeglijk naamwoord
-
verderblich bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
klapprig bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
vergammelt bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
krakelig bijvoeglijk naamwoord
-
klapperig bijvoeglijk naamwoord
-
brechbar bijvoeglijk naamwoord
-
-
branlant (délabré; croulant)
-
branlant (instable; vacillant; titubant; chancelant; inconstant)
-
branlant (délabré)
hinfällig; wacklig; vergammelt; klapperig-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
wacklig bijvoeglijk naamwoord
-
vergammelt bijvoeglijk naamwoord
-
klapperig bijvoeglijk naamwoord
-
-
branlant (instable; labile; vacillant; chancelant; inconstant; peu résistant; avec inconstance)
klapprig; unbeständig; instabil; unfest; unsolide; mental instabil sein; unzuverlässig; schwankend; wackelig-
klapprig bijvoeglijk naamwoord
-
unbeständig bijvoeglijk naamwoord
-
instabil bijvoeglijk naamwoord
-
unfest bijvoeglijk naamwoord
-
unsolide bijvoeglijk naamwoord
-
mental instabil sein bijvoeglijk naamwoord
-
unzuverlässig bijvoeglijk naamwoord
-
schwankend bijvoeglijk naamwoord
-
wackelig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor branlant:
Synoniemen voor "branlant":
Wiktionary: branlant
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• branlant | → rachitisch | ↔ rickety — affected with rickets |
branler:
branler werkwoord (branle, branles, branlons, branlez, branlent, branlais, branlait, branlions, branliez, branlaient, branlai, branlas, branla, branlâmes, branlâtes, branlèrent, branlerai, branleras, branlera, branlerons, branlerez, branleront)
-
branler
masturbieren-
masturbieren werkwoord
-
-
branler (bouger; ne pas tenir; être mal fixé; être instable)
locker sein; locker sitzen-
locker sein werkwoord (bin locker, bist locker, ist locker, war locker, wart locker, locker gewesen)
-
Conjugations for branler:
Présent
- branle
- branles
- branle
- branlons
- branlez
- branlent
imparfait
- branlais
- branlais
- branlait
- branlions
- branliez
- branlaient
passé simple
- branlai
- branlas
- branla
- branlâmes
- branlâtes
- branlèrent
futur simple
- branlerai
- branleras
- branlera
- branlerons
- branlerez
- branleront
subjonctif présent
- que je branle
- que tu branles
- qu'il branle
- que nous branlions
- que vous branliez
- qu'ils branlent
conditionnel présent
- branlerais
- branlerais
- branlerait
- branlerions
- branleriez
- branleraient
passé composé
- ai branlé
- as branlé
- a branlé
- avons branlé
- avez branlé
- ont branlé
divers
- branle!
- branlez!
- branlons!
- branlé
- branlant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor branler:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
locker sein | bouger; branler; ne pas tenir; être instable; être mal fixé | |
locker sitzen | bouger; branler; ne pas tenir; être instable; être mal fixé | |
masturbieren | branler | se branler |
Synoniemen voor "branler":
Wiktionary: branler
branler
Cross Translation:
verb
branler
verb
-
sich sexuell selbst befriedigen
-
reflexiv, derb, vulgär: sich sexuell selbst durch Manipulieren des Penis befriedigen
-
Leder mit Schuhcreme oder einem Lederfett einreiben (Schuhe oder Lederwaren)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• branler | → runterholen; wichsen; abspritzen | ↔ jerk off — To masturbate |
• branler | → wichsen | ↔ wank — transitive: to masturbate |