Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
vague:
- vage; unbestimmt; neblig; diesig; flau; trübe; dunkel; fahl; verschwommen; dunstig; finster; trüb; schattenhaft; nebelhaft; dumpfig; grob; dumpf; schwammig; halblaut; unsicher; zweifelhaft; ungewiß; nicht sicher; fraglich; verworren; undeutlich; fragwürdig; unklar; unÜbersichtlich; undurchsichtig; obskur; haarig; faul; düster; schuftig; matt; stumpf; schwach; grau; hohl; blind; schlapp; schlaff; beschlagen; farblos; glanzlos; nicht hell; verschossen; schal; verschlissen; falb; welk; ausgebleicht
- Roller; Brecher; Welle; Wellenlinie; Wogen; Wellenbewegung
- Undeutlichkeit; Dunkelheit; Düsterheit; Finsternis
-
vaguer:
- reisen; herumreisen; umherreisen; fehlgehen; sich irren; wandern; streifen; streichen; irren; trampen; schweifen; streunen; herumspazieren; herumirren; schwalken; umherschweifen; herumschlendern; herumwandeln; sichherumtreiben; nicht mehr den richtigen Weg finden können; herumgehen; sich verlauft haben
-
Wiktionary:
- vague → unbestimmt, vage, Wischiwaschi, undeutlich
- vague → Leere, Unverbindlichkeit, Inhaltsleere, Welle, Woge
- vague → ungenau, vage, vag, unbestimmt, Aufwallung, Schwall, Welle, Woge, nebelhaft, schwach, unklar, undeutlich, ungewiss, verschwommen
- vaguer → bummeln, herumschweifen, irren, streifen, umherstreifen, vagieren
- vaguer → umherstreifen, umherstreichen, herumziehen, stromern, zigeunern, schlendern, bummeln, wandeln
Frans
Uitgebreide vertaling voor vague (Frans) in het Duits
vague:
-
vague (flou; vaguement; voilé; vaporeux; vaporeusement)
vage; unbestimmt; neblig; diesig; flau; trübe; dunkel; fahl; verschwommen; dunstig; finster; trüb; schattenhaft-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
neblig bijvoeglijk naamwoord
-
diesig bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
dunkel bijvoeglijk naamwoord
-
fahl bijvoeglijk naamwoord
-
verschwommen bijvoeglijk naamwoord
-
dunstig bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
schattenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (brumeux; flou; nébuleuse; nébuleux; brumeuse; vaporeux; estompé)
-
vague (indistinct; pas clair; flou)
finster; unbestimmt; verschwommen; vage; dumpfig; schattenhaft; dunkel; grob; dumpf; schwammig; halblaut-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
verschwommen bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
schattenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
dunkel bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
dumpf bijvoeglijk naamwoord
-
schwammig bijvoeglijk naamwoord
-
halblaut bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (incertain; douteux; équivoque; avec incertitude)
unsicher; unbestimmt; zweifelhaft; ungewiß; nicht sicher; fraglich; verworren-
unsicher bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
zweifelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ungewiß bijvoeglijk naamwoord
-
nicht sicher bijvoeglijk naamwoord
-
fraglich bijvoeglijk naamwoord
-
verworren bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (indéterminé; indéfini; indécis; flou; imprécis; indéfiniment; vaguement; indistinct)
unbestimmt-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (trouble; indistinct; peu clair)
undeutlich; fragwürdig; trübe; trüb; unklar; ungewiß; vage; verworren-
undeutlich bijvoeglijk naamwoord
-
fragwürdig bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
unklar bijvoeglijk naamwoord
-
ungewiß bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
verworren bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (vaguement visible; estompé; flou; voilé; vaguement)
trüb; unbestimmt; trübe; vage; verschwommen; schattenhaft-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
verschwommen bijvoeglijk naamwoord
-
schattenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (compliqué; obscur; opaque; obscurément)
unÜbersichtlich; undurchsichtig; undeutlich; unklar; unbestimmt; obskur-
unÜbersichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
undurchsichtig bijvoeglijk naamwoord
-
undeutlich bijvoeglijk naamwoord
-
unklar bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
obskur bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (indistinct; confus; louche; obscur)
undeutlich; unklar; ungewiß; unbestimmt; trüb; haarig; faul; dunkel; finster; düster; trübe; undurchsichtig; obskur; schuftig-
undeutlich bijvoeglijk naamwoord
-
unklar bijvoeglijk naamwoord
-
ungewiß bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
haarig bijvoeglijk naamwoord
-
faul bijvoeglijk naamwoord
-
dunkel bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
düster bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
undurchsichtig bijvoeglijk naamwoord
-
obskur bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (assourdi; bas; à mi-voix; flou; confus; estompé)
-
vague (mat; blême; terne)
matt; dumpfig; stumpf; schwach; grau; hohl; blind; schlapp; schlaff; flau; beschlagen; farblos; glanzlos; nicht hell-
matt bijvoeglijk naamwoord
-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
stumpf bijvoeglijk naamwoord
-
schwach bijvoeglijk naamwoord
-
grau bijvoeglijk naamwoord
-
hohl bijvoeglijk naamwoord
-
blind bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
schlaff bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
beschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
farblos bijvoeglijk naamwoord
-
glanzlos bijvoeglijk naamwoord
-
nicht hell bijvoeglijk naamwoord
-
-
vague (blafard; pâle; fané; vaguement; flétri; décoloré; terne; blême; livide; blémi)
verschossen; schal; verschlissen; farblos; falb; glanzlos; matt; fahl; welk; ausgebleicht-
verschossen bijvoeglijk naamwoord
-
schal bijvoeglijk naamwoord
-
verschlissen bijvoeglijk naamwoord
-
farblos bijvoeglijk naamwoord
-
falb bijvoeglijk naamwoord
-
glanzlos bijvoeglijk naamwoord
-
matt bijvoeglijk naamwoord
-
fahl bijvoeglijk naamwoord
-
welk bijvoeglijk naamwoord
-
ausgebleicht bijvoeglijk naamwoord
-
-
la vague (lame de fond; onde; lame; flot; vague de fond)
-
la vague (ondulation; vallonnement; mouvement des vagues; mouvement ondulatoire)
-
le vague (obscurité; manque de clarté; manque de précision; ténèbres; noir)
Vertaal Matrix voor vague:
Synoniemen voor "vague":
Wiktionary: vague
vague
Cross Translation:
adjective
vague
-
indéfini... (Sens général)
- vague → unbestimmt; vage; Wischiwaschi
-
Grand espace vide...
- vague → Leere
-
Ce qui est incertain, peu clair.
- vague → Unverbindlichkeit; Inhaltsleere
-
Masse d’eau agitée
noun
-
übertragen: Äußerung eines Gefühles oder etwas Ähnlichen durch viele Menschen
-
gehoben, poetisch: große und starke Wasserwelle
-
Physik: Erhebung von Wasser; Woge
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vague | → ungenau; vage; vag; unbestimmt | ↔ vaag — iets wat niet duidelijk is, niet scherp omlijnen |
• vague | → Aufwallung; Schwall; Welle; Woge | ↔ surge — sudden transient rush or flood |
• vague | → nebelhaft; schwach; unklar; undeutlich; ungenau; ungewiss; vage; verschwommen | ↔ vague — not clearly expressed |
• vague | → Welle; Woge | ↔ wave — moving disturbance, undulation |
vague vorm van vaguer:
vaguer werkwoord (vague, vagues, vaguons, vaguez, vaguent, vaguais, vaguait, vaguions, vaguiez, vaguaient, vaguai, vaguas, vagua, vaguâmes, vaguâtes, vaguèrent, vaguerai, vagueras, vaguera, vaguerons, vaguerez, vagueront)
-
vaguer (voyager; traverser; parcourir; vagabonder; errer)
-
vaguer (déambuler; errer; s'égarer)
-
vaguer (rôder; errer; vagabonder)
wandern; streifen; herumreisen; streichen; irren; trampen; schweifen; streunen; herumspazieren; herumirren; schwalken; umherschweifen; herumschlendern; herumwandeln; sichherumtreiben-
herumspazieren werkwoord (spaziere herum, spazierst herum, spazierte herum, spaziertet herum, herumspaziert)
-
umherschweifen werkwoord (schweife umher, schweifst umher, schweift umher, schweifte umher, schweiftet umher, umhergeschweift)
-
herumschlendern werkwoord (schlendre herum, schlenderst herum, schlendert herum, schlenderte herum, schlendertet herum, herumgeschlendert)
-
herumwandeln werkwoord (wandle herum, wandelst herum, wandelt herum, wandelte herum, wandeltet herum, herumgewandelt)
-
sichherumtreiben werkwoord
-
vaguer (être perdu; traîner; se tromper; flâner; errer; rôder; déambuler; s'égarer; fureter; vagabonder; fouiner; se fourvoyer; vadrouiller; courir le monde; errer à l'aventure)
Conjugations for vaguer:
Présent
- vague
- vagues
- vague
- vaguons
- vaguez
- vaguent
imparfait
- vaguais
- vaguais
- vaguait
- vaguions
- vaguiez
- vaguaient
passé simple
- vaguai
- vaguas
- vagua
- vaguâmes
- vaguâtes
- vaguèrent
futur simple
- vaguerai
- vagueras
- vaguera
- vaguerons
- vaguerez
- vagueront
subjonctif présent
- que je vague
- que tu vagues
- qu'il vague
- que nous vaguions
- que vous vaguiez
- qu'ils vaguent
conditionnel présent
- vaguerais
- vaguerais
- vaguerait
- vaguerions
- vagueriez
- vagueraient
passé composé
- ai vagué
- as vagué
- a vagué
- avons vagué
- avez vagué
- ont vagué
divers
- vague!
- vaguez!
- vaguons!
- vagué
- vaguant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor vaguer:
Synoniemen voor "vaguer":
Wiktionary: vaguer
vaguer
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vaguer | → umherstreifen; umherstreichen; herumziehen; stromern; zigeunern; schlendern; bummeln; wandeln | ↔ wander — to move without purpose or destination |