Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
raide:
- stramm; steif; schwerfällig; starr; straff; hölzern; streng; prall; stier; standhaft; starrköpfig; rauh; hauteng; unerschütterlich; schneidig; unverwandt; unbeugsam; stelzbeinig; erstarrt; knapp; enganliegend; betrunken; völlig betrunken; blau; sinnlos betrunken; besoffen; stockbesoffen; stockbetrunken; schwer betrunken; trotzig; dickköpfig; eigenwillig; eigenbrötlerisch; störrisch; widerwillig; widerborstig; widerspenstig; eigensinnig; starrsinnig; mit leerer Tasche; abgemessen; gemessen; bemessen; unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; weich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; grob; lasch; lästig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; taktlos; täppisch; ungeschlacht; tapprig; knurrig; barsch; brüsk; sauertöpfisch; griesgrämig; schlechtgelaunt
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor raide (Frans) in het Duits
raide:
-
raide (gauche; avec raideur)
stramm; steif; schwerfällig; starr; straff; hölzern; streng; prall; stier; standhaft; starrköpfig; rauh; hauteng; unerschütterlich; schneidig; unverwandt; unbeugsam; stelzbeinig-
stramm bijvoeglijk naamwoord
-
steif bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
starr bijvoeglijk naamwoord
-
straff bijvoeglijk naamwoord
-
hölzern bijvoeglijk naamwoord
-
streng bijvoeglijk naamwoord
-
prall bijvoeglijk naamwoord
-
stier bijvoeglijk naamwoord
-
standhaft bijvoeglijk naamwoord
-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
rauh bijvoeglijk naamwoord
-
hauteng bijvoeglijk naamwoord
-
unerschütterlich bijvoeglijk naamwoord
-
schneidig bijvoeglijk naamwoord
-
unverwandt bijvoeglijk naamwoord
-
unbeugsam bijvoeglijk naamwoord
-
stelzbeinig bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (guindé)
-
raide (fixe; rigide; impassible; fixement)
starr; steif; unbeugsam; erstarrt; starrköpfig-
starr bijvoeglijk naamwoord
-
steif bijvoeglijk naamwoord
-
unbeugsam bijvoeglijk naamwoord
-
erstarrt bijvoeglijk naamwoord
-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (étroit; serré; juste; étroitement)
knapp; enganliegend; straff; prall; hauteng-
knapp bijvoeglijk naamwoord
-
enganliegend bijvoeglijk naamwoord
-
straff bijvoeglijk naamwoord
-
prall bijvoeglijk naamwoord
-
hauteng bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (ivre; soûl; bourré; éméché; aviné; gris)
betrunken; völlig betrunken; blau; sinnlos betrunken; besoffen; stockbesoffen; stockbetrunken; schwer betrunken-
betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
völlig betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
blau bijvoeglijk naamwoord
-
sinnlos betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
besoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stockbesoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stockbetrunken bijvoeglijk naamwoord
-
schwer betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (gauche)
-
raide (d'une façon récalcitrante; récalcitrant; serré; rebelle; tendu; tenace; obstiné; en rebelle; insubordonnée; fixe; réticent; taciturne; têtu; rigide; retenu; réservé; impassible; intransigeant; inébranlable; à contrecoeur; insoumis; inflexible; revêche; fixement; indocile)
starr; trotzig; dickköpfig; eigenwillig; eigenbrötlerisch; störrisch; starrköpfig; unbeugsam; widerwillig; widerborstig; widerspenstig; eigensinnig; starrsinnig-
starr bijvoeglijk naamwoord
-
trotzig bijvoeglijk naamwoord
-
dickköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
eigenwillig bijvoeglijk naamwoord
-
eigenbrötlerisch bijvoeglijk naamwoord
-
störrisch bijvoeglijk naamwoord
-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
unbeugsam bijvoeglijk naamwoord
-
widerwillig bijvoeglijk naamwoord
-
widerborstig bijvoeglijk naamwoord
-
widerspenstig bijvoeglijk naamwoord
-
eigensinnig bijvoeglijk naamwoord
-
starrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (fauché; bredouille)
mit leerer Tasche-
mit leerer Tasche bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (figé)
abgemessen; gemessen; bemessen-
abgemessen bijvoeglijk naamwoord
-
gemessen bijvoeglijk naamwoord
-
bemessen bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (maladroit; maladif; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; maladroitement; sans force; lâche; gauche; relâché; mal à l'aise; gauchement; maladivement; peu maniable; à pas raides)
unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; weich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; grob; lasch; lästig; schwerfällig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; taktlos; täppisch; ungeschlacht; tapprig; stelzbeinig-
unhandlich bijvoeglijk naamwoord
-
stümperhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbehaglich bijvoeglijk naamwoord
-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
lustlos bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
kraftlos bijvoeglijk naamwoord
-
umbequem bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
lasch bijvoeglijk naamwoord
-
lästig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
tapsig bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
lahm bijvoeglijk naamwoord
-
entspannt bijvoeglijk naamwoord
-
eckig bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
hilflos bijvoeglijk naamwoord
-
welk bijvoeglijk naamwoord
-
schlaff bijvoeglijk naamwoord
-
krankhaft bijvoeglijk naamwoord
-
kantig bijvoeglijk naamwoord
-
ungelenk bijvoeglijk naamwoord
-
unbeholfen bijvoeglijk naamwoord
-
schlacksig bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
abgespannt bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
mißlich bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
wässerig bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
taktlos bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
tapprig bijvoeglijk naamwoord
-
stelzbeinig bijvoeglijk naamwoord
-
-
raide (d'un ton bourru; grincheux; de mauvaise humeur; droit; brusque; fixe; juste; tendu; serré; rigide; rude; maussade; impassible; grognon; irascible; irrité; grincheuse; grondeur; grognonne; d'un ton traînard; d'un ton râleur)
knurrig; barsch; brüsk; sauertöpfisch; griesgrämig; schlechtgelaunt-
knurrig bijvoeglijk naamwoord
-
barsch bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
sauertöpfisch bijvoeglijk naamwoord
-
griesgrämig bijvoeglijk naamwoord
-
schlechtgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor raide:
Synoniemen voor "raide":
Wiktionary: raide
raide
raide
Cross Translation:
adjective
-
(umgangssprachlich) scherzhaft: derzeit kein bares Geld besitzend; nur für eine gewisse Zeit mittellos
- pleite → tôlée; cassée; tôlé; raide; cassé; fauché; fauchée; désargentée; désargenté
-
unbiegsam, fest, starr
-
mehr oder weniger medizinisch und nur auf den Körper bezogen: in einzelnen Gelenken oder dem ganzen Körper entweder vorübergehend oder auch dauerhaft wenig beweglich, ungelenk
-
von der Waagerechten stark abweichend, entweder ansteigend oder abfallend
-
(vom Ausdruck der Augen) glasig (ins leer) blickend
- stier → fixe; inexpressif; inexpressive; vitreux; vitreuse; en; déconfiture; faillite; désargenté; désargentée; fauché; fauchée; raide; cassé; cassée; tôlé; tôlée; désert; déserte; morose
-
umgangssprachlich und mundartlich: bankrott
- machulle → tôlé; tôlée; cassé; cassée; raide; fauchée; fauché; désargentée; désargenté
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• raide | → steil | ↔ steil — onder een grote helling ten opzichte van horizontaal |