Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Vertaal meubles

Vertaal meubles van Frans naar Duits

Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. meubles:
  2. meubler:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor meubles (Frans) in het Duits

meubles:

meubles [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le meubles (ameublement; garniture; aménagement)
    Mobiliar; Möbel; Ameublement
  2. le meubles (biens; mobilier; équipement ménager; )
    Mobiliar; der Hausrat; Inventar; Eigentum; der Bestand; der Besitz; die Habe; Besitztum; Hausmobiliar
    • Mobiliar [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Hausrat [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Inventar [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Eigentum [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Bestand [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Besitz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Habe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Besitztum [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Hausmobiliar [das ~] zelfstandig naamwoord
  3. le meubles (décoration intérieure; aménagement; ameublement; mobilier; installation)
    die Wohnungseinrichting; die Wonungsausstattung; die Innenausstattung
  4. le meubles (décoration; aménagement; mobilier; décor; ameublement)
    die Dekoration; die Einrichtung

Vertaal Matrix voor meubles:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ameublement ameublement; aménagement; garniture; meubles
Besitz actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager avoir; biens; crédit; possession; propriété
Besitztum actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager avoir; bien; biens; crédit; possession; propriété; propriétés
Bestand actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager armistice; bien; cessez-le-feu; stock; trêve
Dekoration ameublement; aménagement; décor; décoration; meubles; mobilier distinction; insigne
Eigentum actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager avoir; bien; biens; crédit; possession; propriété; propriétés
Einrichtung ameublement; aménagement; décor; décoration; meubles; mobilier aménagement; arrangement; classement; clinique psychiatrique; distinction; décor; décoration; hiérarchie; hospitalisation; insigne; instance; institut; maison de fous; mise en ordre; ordre; organe; organisation; organisme; rangement; soins médicaux
Habe actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager avoir; crédit
Hausmobiliar actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager
Hausrat actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager
Innenausstattung ameublement; aménagement; décoration intérieure; installation; meubles; mobilier
Inventar actif; biens; biens meubles; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager affaires; biens; bordereau des pièces du dossier; choses; inventaire; stock; trucs
Mobiliar actif; ameublement; aménagement; biens; biens meubles; garniture; meubles; mobilier; possession; propriété; équipement ménager
Möbel ameublement; aménagement; garniture; meubles meuble
Wohnungseinrichting ameublement; aménagement; décoration intérieure; installation; meubles; mobilier
Wonungsausstattung ameublement; aménagement; décoration intérieure; installation; meubles; mobilier
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Besitz Propriété

Synoniemen voor "meubles":


meubler:

meubler werkwoord (meuble, meubles, meublons, meublez, )

  1. meubler (aménager; installer; outiller)
    ausstatten; einrichten; möblieren
    • ausstatten werkwoord (statte aus, stattest aus, stattet aus, stattete aus, stattetet aus, ausgestattet)
    • einrichten werkwoord (richte ein, richtest ein, richtet ein, richtete ein, richtetet ein, eingerichtet)
    • möblieren werkwoord (möbliere, möblierst, möbliert, möblierte, möbliertet, möbliert)

Conjugations for meubler:

Présent
  1. meuble
  2. meubles
  3. meuble
  4. meublons
  5. meublez
  6. meublent
imparfait
  1. meublais
  2. meublais
  3. meublait
  4. meublions
  5. meubliez
  6. meublaient
passé simple
  1. meublai
  2. meublas
  3. meubla
  4. meublâmes
  5. meublâtes
  6. meublèrent
futur simple
  1. meublerai
  2. meubleras
  3. meublera
  4. meublerons
  5. meublerez
  6. meubleront
subjonctif présent
  1. que je meuble
  2. que tu meubles
  3. qu'il meuble
  4. que nous meublions
  5. que vous meubliez
  6. qu'ils meublent
conditionnel présent
  1. meublerais
  2. meublerais
  3. meublerait
  4. meublerions
  5. meubleriez
  6. meubleraient
passé composé
  1. ai meublé
  2. as meublé
  3. a meublé
  4. avons meublé
  5. avez meublé
  6. ont meublé
divers
  1. meuble!
  2. meublez!
  3. meublons!
  5. meublé
  6. meublant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor meubler:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausstatten aménager; installer; meubler; outiller armer; couvrir; doter; décorer; embellir; garnir; munir; orner; parer; passementer; recouvrir; revêtir; se mettre en grande toilette; tapisser; équiper
einrichten aménager; installer; meubler; outiller aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; installer; lancer; mettre; organiser; réglementer; édifier; ériger
möblieren aménager; installer; meubler; outiller

Synoniemen voor "meubler":


Wiktionary: meubler

meubler
verb
  1. garnir de meubles.
meubler
  1. eine Wohnung mit den nötigen Gegenständen (Möbeln), der Einrichtung versehen
Cross Translation:
FromToVia
• meubler → möblieren; einrichten ↔ furnish — to provide with furniture

Verwante vertalingen van meubles







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0349 seconde
Page rendered in 1.0 seconds