Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
louche:
- Löffel; Schöpflöffel; Kelle; Schöpfer; Schöpfkelle
- nicht vertrauenswürdig; gruselig; unheimlich; schauderhaft; grauenerregend; verdächtig; mies; hinterhältig; schmierig; häßlich; gemein; dubios; heimtückisch; hinterlistig; bösartig; glitschig; niederträchtig; schuftig; böse; fraglich; fragwürdig; obskur; gespenstisch; teuflisch; undeutlich; unklar; ungewiß; unbestimmt; trüb; haarig; faul; dunkel; finster; düster; trübe; undurchsichtig; diabolisch; demonisch; satanisch
- loucher:
-
Wiktionary:
- louche → obskur, fragwürdig, zwielichtig
- louche → Schöpfer, Kelle
- louche → Schöpflöffel, Kelle, fragwürdig, dubios, ominös, Schöpfkelle, Kochlöffel, zwielichtig, suspekt
- loucher → schielen
- loucher → schielen
Frans
Uitgebreide vertaling voor louche (Frans) in het Duits
louche:
-
la louche (cuiller à pot)
-
louche (douteux; mensongère; obscur; douteuse; mensonger; obscurément)
nicht vertrauenswürdig-
nicht vertrauenswürdig bijvoeglijk naamwoord
-
-
louche (angoissant; sinistre; lugubre; qui donne le frisson; macabre; à faire frémir; de façon sinistre)
gruselig; unheimlich; schauderhaft; grauenerregend-
gruselig bijvoeglijk naamwoord
-
unheimlich bijvoeglijk naamwoord
-
schauderhaft bijvoeglijk naamwoord
-
grauenerregend bijvoeglijk naamwoord
-
-
louche (obscur; douteux; méchant; vil; ignoble; visqueux; mauvais; sinistre; lugubre; obscurément; douteusement)
verdächtig; mies; hinterhältig; schmierig; häßlich; gruselig; gemein; dubios; heimtückisch; hinterlistig; bösartig; glitschig; niederträchtig; schuftig; böse; unheimlich; fraglich; fragwürdig; obskur; gespenstisch; teuflisch-
verdächtig bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
schmierig bijvoeglijk naamwoord
-
häßlich bijvoeglijk naamwoord
-
gruselig bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
dubios bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
glitschig bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
unheimlich bijvoeglijk naamwoord
-
fraglich bijvoeglijk naamwoord
-
fragwürdig bijvoeglijk naamwoord
-
obskur bijvoeglijk naamwoord
-
gespenstisch bijvoeglijk naamwoord
-
teuflisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
louche (indistinct; confus; vague; obscur)
undeutlich; unklar; ungewiß; unbestimmt; trüb; haarig; faul; dunkel; finster; düster; trübe; undurchsichtig; obskur; schuftig-
undeutlich bijvoeglijk naamwoord
-
unklar bijvoeglijk naamwoord
-
ungewiß bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
haarig bijvoeglijk naamwoord
-
faul bijvoeglijk naamwoord
-
dunkel bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
düster bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
undurchsichtig bijvoeglijk naamwoord
-
obskur bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
-
louche (diabolique; malin; méchant; maligne; vilainement; malicieux; roué; démoniaque; du diable; infernal; perfide; diantre; malicieusement; diaboliquement; vilain; rusé; satanique; perfidement)
teuflisch; diabolisch; demonisch; satanisch-
teuflisch bijvoeglijk naamwoord
-
diabolisch bijvoeglijk naamwoord
-
demonisch bijvoeglijk naamwoord
-
satanisch bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor louche:
Synoniemen voor "louche":
Wiktionary: louche
louche
Cross Translation:
adjective
-
abwertend: anrüchig, von schlechtem Ruf
-
zu Skepsis und Argwohn Anlass gebend
-
undurchsichtig, verdächtig
-
Küche: Küchengerät, mit dem Flüssigkeiten oder Substanzen in größerer Menge aus einem Gefäß entnommen werden
-
ein Schöpflöffel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• louche | → Schöpflöffel; Kelle | ↔ dipper — vessel |
• louche | → fragwürdig; dubios; ominös | ↔ dubious — arousing doubt |
• louche | → Schöpfkelle; Schöpflöffel | ↔ ladle — deep-bowled spoon with a long, usually curved, handle |
• louche | → Kochlöffel | ↔ tablespoon — Australia: a spoon for cooking |
• louche | → Schöpflöffel | ↔ opscheplepel — een lange, grote en diepe lepel |
• louche | → zwielichtig; suspekt; fragwürdig; dubios | ↔ louche — onguur, verdacht, met een slechte reputatie |
louche vorm van loucher:
loucher werkwoord (louche, louches, louchons, louchez, louchent, louchais, louchait, louchions, louchiez, louchaient, louchai, louchas, loucha, louchâmes, louchâtes, louchèrent, loucherai, loucheras, louchera, loucherons, loucherez, loucheront)
-
loucher
Conjugations for loucher:
Présent
- louche
- louches
- louche
- louchons
- louchez
- louchent
imparfait
- louchais
- louchais
- louchait
- louchions
- louchiez
- louchaient
passé simple
- louchai
- louchas
- loucha
- louchâmes
- louchâtes
- louchèrent
futur simple
- loucherai
- loucheras
- louchera
- loucherons
- loucherez
- loucheront
subjonctif présent
- que je louche
- que tu louches
- qu'il louche
- que nous louchions
- que vous louchiez
- qu'ils louchent
conditionnel présent
- loucherais
- loucherais
- loucherait
- loucherions
- loucheriez
- loucheraient
passé composé
- ai louché
- as louché
- a louché
- avons louché
- avez louché
- ont louché
divers
- louche!
- louchez!
- louchons!
- louché
- louchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor loucher:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schielen | loucher |