Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
intègre:
- ehrlich; aufrecht; geradeheraus; wahrhaft; rechtschaffen; aufrichtig; integer; unschuldig; rein; einwandfrei; fleckenlos; sauber; frisch; makellos; fehlerfrei; keusch; schneeweiß; unbefleckt; blütenweiß; brav; vorbildlich; artig; sittsam; offenherzig; offen; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; öffentlich; herzlich; treu; geöffnet; freigegeben; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; unverblühmt; fidel; unverdorben
- intégrer:
-
Wiktionary:
- intègre → unbescholten
- intègre → anständig, íntegro, integer, unbestechlich
- intégrer → integrieren, einordnen
- intégrer → integrieren
Frans
Uitgebreide vertaling voor intègre (Frans) in het Duits
intègre:
-
intègre (adroit; honnête; sincère; vrai; franc; par où; direct; de bonne foi; en quoi; dans lequel; sur laquelle; sur lesquels; où; à quoi; sur lequel; sur quoi; sur lesquelles)
ehrlich; aufrecht; geradeheraus; wahrhaft-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
aufrecht bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
wahrhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
intègre (droit; honnête; sage; bon; juste; équitable; probe; comme il faut; légitime; bien pensant)
-
intègre (irréprochable; juste; scrupuleux; d'une rectitude irréprochable)
-
intègre (chaste; innocent; immaculé; pur; propre; intact)
unschuldig; rein; einwandfrei; fleckenlos; sauber; frisch; makellos; fehlerfrei; keusch; schneeweiß; unbefleckt; blütenweiß-
unschuldig bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
einwandfrei bijvoeglijk naamwoord
-
fleckenlos bijvoeglijk naamwoord
-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
makellos bijvoeglijk naamwoord
-
fehlerfrei bijvoeglijk naamwoord
-
keusch bijvoeglijk naamwoord
-
schneeweiß bijvoeglijk naamwoord
-
unbefleckt bijvoeglijk naamwoord
-
blütenweiß bijvoeglijk naamwoord
-
-
intègre (sage; vertueux; honnête; bien; avec honnêteté; exemplaire; sagement)
brav; vorbildlich; artig; sittsam-
brav bijvoeglijk naamwoord
-
vorbildlich bijvoeglijk naamwoord
-
artig bijvoeglijk naamwoord
-
sittsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
intègre (droit; honnête; sincère; honnêtement; fidèle; franchement; sincèrement; de bonne foi; franc; franche)
offenherzig; aufrichtig; ehrlich; offen; pur; gerecht; fair; gerade; treuherzig; treugesinnt; fein; geradeheraus-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
gerecht bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
gerade bijvoeglijk naamwoord
-
treuherzig bijvoeglijk naamwoord
-
treugesinnt bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
-
intègre (en toute honnêteté; sincèrement; sincère; franc; honnête; honnêtement; franchement; franche; loyal)
ehrlich; rechtschaffen; wahrhaft-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
rechtschaffen bijvoeglijk naamwoord
-
wahrhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
intègre (franc; cru; honnêtement; franchement; honnête; franche; sans fard; sans détours; carrément; crûment)
öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; freigegeben; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt-
öffentlich bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
aufrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
fair bijvoeglijk naamwoord
-
offenherzig bijvoeglijk naamwoord
-
geradeheraus bijvoeglijk naamwoord
-
offen bijvoeglijk naamwoord
-
herzlich bijvoeglijk naamwoord
-
gerecht bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
treu bijvoeglijk naamwoord
-
geöffnet bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
freigegeben bijvoeglijk naamwoord
-
treuherzig bijvoeglijk naamwoord
-
unverhohlen bijvoeglijk naamwoord
-
unverblümt bijvoeglijk naamwoord
-
unverfälscht bijvoeglijk naamwoord
-
treugesinnt bijvoeglijk naamwoord
-
unverblühmt bijvoeglijk naamwoord
-
-
intègre (honnête; réel; vraiment; véritable; sincère; franchement; sage; franc; dévoué; ouvertement; avec franchise; à coeur ouvert; droit; vrai; fidèle; carrément; direct; réellement; véritablement; vertueux; réelle; loyal; véridique; fidèlement; de bonne foi; comme il faut; véridiquement; sans détours)
-
intègre (intact; pur; innocent)
Vertaal Matrix voor intègre:
Synoniemen voor "intègre":
Wiktionary: intègre
intègre
Cross Translation:
adjective
-
aufgrund eines untadligen Verhaltens mit gutem Ruf, frei von öffentlichem Tadel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• intègre | → anständig | ↔ decent — showing integrity, fairness, moral uprightness |
• intègre | → íntegro; integer; unbestechlich | ↔ onkreukbaar — niet vatbaar voor omkoping en corruptie |
intègre vorm van intégrer:
intégrer werkwoord (intègre, intègres, intégrons, intégrez, intègrent, intégrais, intégrait, intégrions, intégriez, intégraient, intégrai, intégras, intégra, intégrâmes, intégrâtes, intégrèrent, intégrerai, intégreras, intégrera, intégrerons, intégrerez, intégreront)
-
intégrer (s'intégrer)
integrieren; eingliedern-
eingliedern werkwoord (gliedere ein, gliederst ein, gliedert ein, gliederte ein, gliedertet ein, eingegliedert)
-
intégrer (insérer)
-
intégrer (insérer; emboîter; intercaler; pousser dans; encastrer; s'insérer)
einschließen; schalten; einbauen; einfügen; hineinpassen; einschalten; einlegen; einführen; einordnen; einbetten; eingliedern; einfädeln; einpassen; einflechten; einweben-
einschließen werkwoord (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
-
einschalten werkwoord (schalte ein, schaltest ein, schaltet ein, schaltete ein, schaltetet ein, eingeschaltet)
-
eingliedern werkwoord (gliedere ein, gliederst ein, gliedert ein, gliederte ein, gliedertet ein, eingegliedert)
-
einflechten werkwoord (flechte ein, flichst ein, flicht ein, flocht ein, flochtet ein, eingeflochten)
-
-
intégrer
-
intégrer
Conjugations for intégrer:
Présent
- intègre
- intègres
- intègre
- intégrons
- intégrez
- intègrent
imparfait
- intégrais
- intégrais
- intégrait
- intégrions
- intégriez
- intégraient
passé simple
- intégrai
- intégras
- intégra
- intégrâmes
- intégrâtes
- intégrèrent
futur simple
- intégrerai
- intégreras
- intégrera
- intégrerons
- intégrerez
- intégreront
subjonctif présent
- que j'intègre
- que tu intègres
- qu'il intègre
- que nous intégrions
- que vous intégriez
- qu'ils intègrent
conditionnel présent
- intégrerais
- intégrerais
- intégrerait
- intégrerions
- intégreriez
- intégreraient
passé composé
- ai intégré
- as intégré
- a intégré
- avons intégré
- avez intégré
- ont intégré
divers
- intègre!
- intégrez!
- intégrons!
- intégré
- intégrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor intégrer:
Synoniemen voor "intégrer":
Wiktionary: intégrer
intégrer
Cross Translation:
verb
-
Mathematik, Analysis: ein Integral berechnen
-
jemanden oder etwas in ein bestehendes (Sozial)Gefüge oder System aufnehmen, einordnen
-
(reflexiv) sich in ein System, in eine Ordnung einfügen und sich dort anpassen
-
-
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• intégrer | → integrieren | ↔ integreren — tot een samenhangende groep maken |