Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
impassible:
- hartherzig; unberührt; emotielos; starr; steif; unbeugsam; erstarrt; starrköpfig; ruhig; herzlich; friedlich; entgegenkommend; gelassen; gleichmütig; unbewegt; zugänglich; liebenswürdig; freundschaftlich; sanft; freundlich; jovial; unbekümmert; leicht; locker; luftig; sorglos; unbesorgt; sorgenlos; unaufmerksam; unachtsam; ungerührt; ausgelassen; nachlässig; spielerisch; gedankenlos; unterkühlt; frierend; unberürht; klatblütig; unerschütterlich; teilnahmslos; unbeteiligt; ungehindert; ungestört; unbehelligt; unbehindert; frei; kaltblütig; unerschrocken; mit größter Seelenruhe; seelenruhig; unempfindlich; trotzig; dickköpfig; eigenwillig; eigenbrötlerisch; störrisch; widerwillig; widerborstig; widerspenstig; eigensinnig; starrsinnig; knurrig; barsch; brüsk; sauertöpfisch; griesgrämig; schlechtgelaunt; rein; unangetastet; gleichgültig; unversehrt; unbenutzt; neu; ungebraucht; ledig; leer; heil; frisch; intakt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt
-
Wiktionary:
- impassible → emotionslos, stet
- impassible → gefühllos, gleichmütig, teilnahmslos, leidenschaftslos
Frans
Uitgebreide vertaling voor impassible (Frans) in het Duits
impassible:
-
impassible (impitoyable; insensible; indifféremment; détaché; impitoyablement; froid; sans coeur; avec indifférence; indifférent; impassiblement)
hartherzig; unberührt; emotielos-
hartherzig bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
emotielos bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (fixe; raide; rigide; fixement)
starr; steif; unbeugsam; erstarrt; starrköpfig-
starr bijvoeglijk naamwoord
-
steif bijvoeglijk naamwoord
-
unbeugsam bijvoeglijk naamwoord
-
erstarrt bijvoeglijk naamwoord
-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (placide; calme; tranquille; aimable; gentil; tranquillement; paisiblement; gracieux; paisible; affable; amicalement; amical; serein; calmement; posé; d'humeur égale)
ruhig; herzlich; friedlich; entgegenkommend; gelassen; gleichmütig; unbewegt; zugänglich; liebenswürdig; freundschaftlich; sanft; freundlich; jovial-
ruhig bijvoeglijk naamwoord
-
herzlich bijvoeglijk naamwoord
-
friedlich bijvoeglijk naamwoord
-
entgegenkommend bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
gleichmütig bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
zugänglich bijvoeglijk naamwoord
-
liebenswürdig bijvoeglijk naamwoord
-
freundschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
sanft bijvoeglijk naamwoord
-
freundlich bijvoeglijk naamwoord
-
jovial bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (insouciant; sans souci; tranquille; badin; tranquillement; ludique; frivole; folâtre; joueur; avec insouciance)
unbekümmert; ruhig; leicht; locker; luftig; sorglos; unbesorgt; sorgenlos; unaufmerksam; unachtsam; ungerührt; gelassen; ausgelassen; nachlässig; spielerisch; gedankenlos-
unbekümmert bijvoeglijk naamwoord
-
ruhig bijvoeglijk naamwoord
-
leicht bijvoeglijk naamwoord
-
locker bijvoeglijk naamwoord
-
luftig bijvoeglijk naamwoord
-
sorglos bijvoeglijk naamwoord
-
unbesorgt bijvoeglijk naamwoord
-
sorgenlos bijvoeglijk naamwoord
-
unaufmerksam bijvoeglijk naamwoord
-
unachtsam bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelassen bijvoeglijk naamwoord
-
nachlässig bijvoeglijk naamwoord
-
spielerisch bijvoeglijk naamwoord
-
gedankenlos bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (placide; serein; posé)
-
impassible (froid; vierge; frigide; froidement; tranquille; naturel; calme; virginal; en paix; insensible; rationnel; objectif; pur; spontané; intégral; intact; calmement; objectivement; en entier; inaltéré; rationnellement; sans être dérangé)
unberürht; ungerührt; klatblütig-
unberürht bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
klatblütig bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (indifférent)
unerschütterlich; unberührt; teilnahmslos; gelassen; unbeteiligt; ungerührt; unbewegt-
unerschütterlich bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
teilnahmslos bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
unbeteiligt bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (sans être dérangé; en paix; tranquille; sans interruption; calme; calmement)
ungehindert; ungestört; unbehelligt; unbehindert; frei-
ungehindert bijvoeglijk naamwoord
-
ungestört bijvoeglijk naamwoord
-
unbehelligt bijvoeglijk naamwoord
-
unbehindert bijvoeglijk naamwoord
-
frei bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (intrépide; froid; résolu; froidement)
kaltblütig; unerschrocken; mit größter Seelenruhe; seelenruhig-
kaltblütig bijvoeglijk naamwoord
-
unerschrocken bijvoeglijk naamwoord
-
mit größter Seelenruhe bijvoeglijk naamwoord
-
seelenruhig bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (stoïque)
unempfindlich-
unempfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (d'une façon récalcitrante; récalcitrant; serré; raide; rebelle; tendu; tenace; obstiné; en rebelle; insubordonnée; fixe; réticent; taciturne; têtu; rigide; retenu; réservé; intransigeant; inébranlable; à contrecoeur; insoumis; inflexible; revêche; fixement; indocile)
starr; trotzig; dickköpfig; eigenwillig; eigenbrötlerisch; störrisch; starrköpfig; unbeugsam; widerwillig; widerborstig; widerspenstig; eigensinnig; starrsinnig-
starr bijvoeglijk naamwoord
-
trotzig bijvoeglijk naamwoord
-
dickköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
eigenwillig bijvoeglijk naamwoord
-
eigenbrötlerisch bijvoeglijk naamwoord
-
störrisch bijvoeglijk naamwoord
-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
unbeugsam bijvoeglijk naamwoord
-
widerwillig bijvoeglijk naamwoord
-
widerborstig bijvoeglijk naamwoord
-
widerspenstig bijvoeglijk naamwoord
-
eigensinnig bijvoeglijk naamwoord
-
starrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (d'un ton bourru; grincheux; de mauvaise humeur; droit; brusque; fixe; juste; raide; tendu; serré; rigide; rude; maussade; grognon; irascible; irrité; grincheuse; grondeur; grognonne; d'un ton traînard; d'un ton râleur)
knurrig; barsch; brüsk; sauertöpfisch; griesgrämig; schlechtgelaunt-
knurrig bijvoeglijk naamwoord
-
barsch bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
sauertöpfisch bijvoeglijk naamwoord
-
griesgrämig bijvoeglijk naamwoord
-
schlechtgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (dans toute sa force; vierge; intact; entier; pur; inaltéré; non corrodé)
unberührt; rein; unangetastet; gleichgültig; gelassen; unversehrt; unbewegt-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
unangetastet bijvoeglijk naamwoord
-
gleichgültig bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehrt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
-
impassible (intact; non entamé; inutilement; nouveau; inaltéré; neuf; pur; inoccupé; naturel; virginal; non occupé; entier; froid; vierge; spontané; intégral; insensible; vainement; intacte; en entier; qui n'a pas encore servi)
unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt-
unbenutzt bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
neu bijvoeglijk naamwoord
-
ungebraucht bijvoeglijk naamwoord
-
unangetastet bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
ledig bijvoeglijk naamwoord
-
leer bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
gleichgültig bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehrt bijvoeglijk naamwoord
-
intakt bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freistehend bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungekürzt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor impassible:
Synoniemen voor "impassible":
Wiktionary: impassible
impassible
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• impassible | → gefühllos; gleichmütig; teilnahmslos; leidenschaftslos | ↔ impassive — Having, or revealing, no emotion |