Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
gris:
- grauhaarig; greis; grau; graufarbig; finster; dumpf; farblos; falb; dumpfig; düster; flau; glanzlos; fahl; bleich; blaß; betrunken; völlig betrunken; blau; sinnlos betrunken; besoffen; stockbesoffen; stockbetrunken; schwer betrunken; schmutzig; faul; schlammig; fett; ekelhaft; schlampig; trübe; fettig; schmierig; stinkig; fleckig; räudig; lumpig; krätzig; widerlich; verkommen; schmuddelig; benebelt; angeheitert; angesäuselt; stock besoffen; stock betrunken; voll; berauscht; duselig; besäuselt; regnerisch; trüb; halbbetrunken; saubesoffen; stinkbesoffen; schwerbetrunken; bösartig; ungefärbt; unordentlich; schlottrig; trostlos; mismutig; schmutziggrau
-
Wiktionary:
- gris → grau, angeheitert, beschwipst, besoffen
- gris → grau, Grau, angeheitert, beschwipst
Frans
Uitgebreide vertaling voor gris (Frans) in het Duits
gris:
-
gris (blanc)
grauhaarig-
grauhaarig bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (grisâtre; sombre; blême; mat; terne)
greis; grau; graufarbig; finster; dumpf; farblos; falb; dumpfig; düster; flau; glanzlos-
greis bijvoeglijk naamwoord
-
grau bijvoeglijk naamwoord
-
graufarbig bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
dumpf bijvoeglijk naamwoord
-
farblos bijvoeglijk naamwoord
-
falb bijvoeglijk naamwoord
-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
düster bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
glanzlos bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (grisâtre; décoloré; pâle; blême; blafard; incolore; sans couleur; neutre; terne; livide)
-
gris (ivre; soûl; bourré; éméché; aviné; raide)
betrunken; völlig betrunken; blau; sinnlos betrunken; besoffen; stockbesoffen; stockbetrunken; schwer betrunken-
betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
völlig betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
blau bijvoeglijk naamwoord
-
sinnlos betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
besoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stockbesoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stockbetrunken bijvoeglijk naamwoord
-
schwer betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (malpropre; cochon; dégueulasse; sale; débraillé; comme une salope; mal débarbouillé; terne; douteux; grisâtre; salement; déguenillé; dégoûtant; blême; dégoûté; crasseux; malproprement; défraîchi)
schmutzig; faul; schlammig; fett; ekelhaft; schlampig; trübe; fettig; schmierig; stinkig; fleckig; räudig; lumpig; krätzig; widerlich; verkommen; schmuddelig-
schmutzig bijvoeglijk naamwoord
-
faul bijvoeglijk naamwoord
-
schlammig bijvoeglijk naamwoord
-
fett bijvoeglijk naamwoord
-
ekelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
schlampig bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
fettig bijvoeglijk naamwoord
-
schmierig bijvoeglijk naamwoord
-
stinkig bijvoeglijk naamwoord
-
fleckig bijvoeglijk naamwoord
-
räudig bijvoeglijk naamwoord
-
lumpig bijvoeglijk naamwoord
-
krätzig bijvoeglijk naamwoord
-
widerlich bijvoeglijk naamwoord
-
verkommen bijvoeglijk naamwoord
-
schmuddelig bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (pompette; enivré; éméché; un peu ivre; pris de vin)
betrunken; benebelt; angeheitert; blau; besoffen; angesäuselt; stock besoffen; stock betrunken; voll; berauscht; duselig; völlig betrunken; besäuselt; schwer betrunken-
betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
benebelt bijvoeglijk naamwoord
-
angeheitert bijvoeglijk naamwoord
-
blau bijvoeglijk naamwoord
-
besoffen bijvoeglijk naamwoord
-
angesäuselt bijvoeglijk naamwoord
-
stock besoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stock betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
voll bijvoeglijk naamwoord
-
berauscht bijvoeglijk naamwoord
-
duselig bijvoeglijk naamwoord
-
völlig betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
besäuselt bijvoeglijk naamwoord
-
schwer betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (maussade; trist)
trübe; regnerisch; trüb-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
regnerisch bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (à moitié ivre)
halbbetrunken-
halbbetrunken bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (beurré; ivre; bourré)
saubesoffen; stockbesoffen; stinkbesoffen-
saubesoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stockbesoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stinkbesoffen bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (complètement bourré; ivre; bourré; complètement ivre; cuite; soûl; ivre mort; complètement bourrée)
schwerbetrunken; benebelt; stockbesoffen; voll; blau; betrunken; besoffen; stockbetrunken; sinnlos betrunken; völlig betrunken-
schwerbetrunken bijvoeglijk naamwoord
-
benebelt bijvoeglijk naamwoord
-
stockbesoffen bijvoeglijk naamwoord
-
voll bijvoeglijk naamwoord
-
blau bijvoeglijk naamwoord
-
betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
besoffen bijvoeglijk naamwoord
-
stockbetrunken bijvoeglijk naamwoord
-
sinnlos betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
völlig betrunken bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (maligne; sale; obscur; terne; blême; grisâtre; crasseux)
-
gris (incolore; blanc; blême; sans couleur; sans nuance)
-
gris (flottant; terne; négligent; négligé; blême; nonchalant; grisâtre; négligemment; trop large; avec négligence; peu soigné)
schlampig; unordentlich; schlottrig-
schlampig bijvoeglijk naamwoord
-
unordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
schlottrig bijvoeglijk naamwoord
-
-
gris (désolant; tristement; peu attrayant; mélancolique; lâchement; triste; morne; découragé; ténébreux; sans joie; abattu; morose; déprimé; peu aimable; lâche; sombre; terne; maussade; blême; pessimiste; grisâtre; affligé; peu intime)
-
gris (grisâtre; gris terne)
schmutziggrau-
schmutziggrau bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gris:
Synoniemen voor "gris":
Wiktionary: gris
gris
Cross Translation:
adjective
gris
-
De couleur grise
- gris → grau
-
Saoul
- gris → angeheitert; beschwipst
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gris | → grau | ↔ gray — having a color somewhere between white and black, as the ash of an ember |
• gris | → grau | ↔ gray — dreary, gloomy |
• gris | → Grau | ↔ gray — colour |
• gris | → angeheitert; beschwipst | ↔ tipsy — slightly drunk |
• gris | → grau | ↔ grijs — de kleur grijs hebbend |
• gris | → grau | ↔ grauw — donkergrijs, kleurloos |