Espièglerie in het Duits vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Duits: Meer gegevens...

espièglerie:
- Scheusal; häßlicheKerl; Schelmerei; Schalkhaftigkeit; Flegelhaftigkeit; Schelmenstreich; Jungenstreich; Bubenstreich; Spitzbüberei
Wiktionary:
- espièglerie → Eulenspiegelei
- espièglerie → Unfug, Unheil, Affentheater

Frans

Uitgebreide vertaling voor espièglerie (Frans) in het Duits

l'espièglerie
Scheusal; der häßlicheKerl
- Scheusal [das ~] zelfstandig naamwoord
- häßlicheKerl [der ~] zelfstandig naamwoord
l'espièglerie (bêtises; sottise)
die Schelmerei; die Schalkhaftigkeit
- Schelmerei [die ~] zelfstandig naamwoord
- Schalkhaftigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
l'espièglerie (malice; mutinerie; pétulance; méchanceté; turbulence)
die Flegelhaftigkeit; der Schelmenstreich
- Flegelhaftigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Schelmenstreich [der ~] zelfstandig naamwoord
l'espièglerie (malice)
die Schelmerei; der Jungenstreich; die Schalkhaftigkeit
- Schelmerei [die ~] zelfstandig naamwoord
- Jungenstreich [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schalkhaftigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
l'espièglerie (gaminerie)
der Schelmenstreich
- Schelmenstreich [der ~] zelfstandig naamwoord
l'espièglerie (niche; taquinerie)
der Bubenstreich; die Schelmerei; die Spitzbüberei
- Bubenstreich [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schelmerei [die ~] zelfstandig naamwoord
- Spitzbüberei [die ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Bubenstreich	espièglerie; niche; taquinerie
Flegelhaftigkeit	espièglerie; malice; mutinerie; méchanceté; pétulance; turbulence	apathie; grossièreté; impertinence; impolitesse; indolence; indélicatesse; inertie; lenteur; lourdeur; léthargie; narcolepsie; paresse
Jungenstreich	espièglerie; malice	diableries; polissonneries
Schalkhaftigkeit	bêtises; espièglerie; malice; sottise	diableries; polissonneries
Schelmenstreich	espièglerie; gaminerie; malice; mutinerie; méchanceté; pétulance; turbulence	diableries; polissonneries
Schelmerei	bêtises; espièglerie; malice; niche; sottise; taquinerie
Scheusal	espièglerie	affreux bonhomme; avorton; bandit; brigand; bête; canaille; coquin; crapule; criminel; délinquant; fripon; fripouille; garnement; gnome; gredin; horreur; jeune délinquant; laideron; malfrat; mauvais garnement; monstre; polisson; polissonne; sacripant; sale cabot; sale type; scélérat; truand; type inquiétant; type répugnant; vaurien; vilain type; voyou
Spitzbüberei	espièglerie; niche; taquinerie
häßlicheKerl	espièglerie

espièglerie

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• espièglerie	→ Unfug; Unheil	↔ mischief — harm or evil caused by an agent or brought about by a particular cause
• espièglerie	→ Unfug; Unheil	↔ mischief — vexatious or annoying conduct
• espièglerie	→ Affentheater	↔ monkey business — an activity that is considered silly, or stupid, or time-wasting (idiomatic)