Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Vertaal blâme

Vertaal blâme van Frans naar Duits

Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. blâme:
  2. blâmer:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor blâme (Frans) in het Duits

blâme:

blâme [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le blâme (réprobation)
    der Vorwurf; der Tadel
    • Vorwurf [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tadel [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. le blâme (souillure; tache)
    der Fleck; die Flecken; der Klecks
    • Fleck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flecken [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. le blâme (réprimande; vitupération; reproche; réprobation; remontrances)
    der Verweis; der Tadel; die Zurechtweisung; die Belehrung; die Rüge

Vertaal Matrix voor blâme:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Belehrung blâme; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; vitupération
Fleck blâme; souillure; tache bon; chiffon; coupon; faubert; frottis; lambeau; moucheture; petit point; pièce; point; pointe; pâté; quittance; restant; reçu; récépissé; salissure; souillure; tache; ticket; vadrouille; éclaboussure
Flecken blâme; souillure; tache faubert; frottis; localité; pâté; salissure; tache; vadrouille; village; voisinage
Klecks blâme; souillure; tache caillot; faubert; frottis; giclure; gros morceau; grumeau; marron; masse; morceau; motte; moucheture; petit point; point; pointe; pâté; salissure; souillure; tache; vadrouille; éclaboussure
Rüge blâme; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; vitupération réprimande
Tadel blâme; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; vitupération admonestation; avertissement; exhortation; mise en garde; remontrance; remontrances; réprimande; réprimandes; sommation
Verweis blâme; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; vitupération réprimande
Vorwurf blâme; réprobation
Zurechtweisung blâme; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; vitupération admonestation; avertissement; exhortation; mise en garde; remontrance; réprimande; sommation

Synoniemen voor "blâme":


Wiktionary: blâme

Cross Translation:
FromToVia
• blâme → Schuld ↔ blame — state of having caused a bad event

blâme vorm van blâmer:

blâmer werkwoord (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )

  1. blâmer (en vouloir à quelqu'un; avoir de la rancune; condamner; )
    verweisen; blamieren; zurechtweisen; vorhalten; schelten; nachtragen; vorwerfen; rügen; vorrücken; tadeln; verleumden; entgegenhalten; nachtragend sein; jemandem etwas nachtragen
    • verweisen werkwoord (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • blamieren werkwoord (blamiere, blamierst, blamiert, blamierte, blamiertet, blamiert)
    • zurechtweisen werkwoord (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
    • vorhalten werkwoord (halte vor, hälst vor, hält vor, hielt vor, hieltet vor, vorgehalten)
    • schelten werkwoord (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • nachtragen werkwoord (trag nach, trägst nach, trägt nach, trug anch, truget anch, nachgetragen)
    • vorwerfen werkwoord (werfe vor, wirfst vor, wirft vor, warf vor, warft vor, vorgeworfen)
    • rügen werkwoord (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • vorrücken werkwoord (rücke vor, rückst vor, rückt vor, rückte vor, rücktet vor, vorgerückt)
    • tadeln werkwoord (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • verleumden werkwoord (verleumde, verleumdest, verleumdet, verleumdete, verleumdetet, verleumdet)
    • entgegenhalten werkwoord
    • nachtragend sein werkwoord
  2. blâmer (reprocher; condamner; réprimander; )
    vorwerfen; schätzen; verweisen; rügen; blamieren; entgegenhalten; nachtragen; vorhalten; tadeln; entnehmen; ermahnen; hinhalten; bestrafen; fortführen; schelten; verteufeln; verleumden; vorrücken; fortschaffen; wegschaffen; zurechtweisen; verketzern; hinterhertragen
    • vorwerfen werkwoord (werfe vor, wirfst vor, wirft vor, warf vor, warft vor, vorgeworfen)
    • schätzen werkwoord (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • verweisen werkwoord (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • rügen werkwoord (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • blamieren werkwoord (blamiere, blamierst, blamiert, blamierte, blamiertet, blamiert)
    • entgegenhalten werkwoord
    • nachtragen werkwoord (trag nach, trägst nach, trägt nach, trug anch, truget anch, nachgetragen)
    • vorhalten werkwoord (halte vor, hälst vor, hält vor, hielt vor, hieltet vor, vorgehalten)
    • tadeln werkwoord (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • entnehmen werkwoord (entnehme, entnimmst, entnimmt, entnahm, entnahmt, entnommen)
    • ermahnen werkwoord (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • hinhalten werkwoord (halte hin, hältst hin, hält hin, hielt hin, hieltet hin, hingehalten)
    • bestrafen werkwoord (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • fortführen werkwoord (führe fort, führst fort, führt fort, führte fort, führtet fort, fortgeführt)
    • schelten werkwoord (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • verteufeln werkwoord (verteufele, verteufelst, verteufelt, verteufelte, verteufeltet, verteufelt)
    • verleumden werkwoord (verleumde, verleumdest, verleumdet, verleumdete, verleumdetet, verleumdet)
    • vorrücken werkwoord (rücke vor, rückst vor, rückt vor, rückte vor, rücktet vor, vorgerückt)
    • fortschaffen werkwoord (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
    • wegschaffen werkwoord (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
    • zurechtweisen werkwoord (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
    • verketzern werkwoord
    • hinterhertragen werkwoord
  3. blâmer (en vouloir à quelqu'un; reprocher; critiquer; réprouver; avoir à redire)
    verweisen; vorwerfen; blamieren; vorhalten; jemandem einen Vorwurf machen; rügen; bestrafen; nachtragen; zurechtweisen; tadeln; entgegenhalten
    • verweisen werkwoord (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • vorwerfen werkwoord (werfe vor, wirfst vor, wirft vor, warf vor, warft vor, vorgeworfen)
    • blamieren werkwoord (blamiere, blamierst, blamiert, blamierte, blamiertet, blamiert)
    • vorhalten werkwoord (halte vor, hälst vor, hält vor, hielt vor, hieltet vor, vorgehalten)
    • rügen werkwoord (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • bestrafen werkwoord (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • nachtragen werkwoord (trag nach, trägst nach, trägt nach, trug anch, truget anch, nachgetragen)
    • zurechtweisen werkwoord (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
    • tadeln werkwoord (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • entgegenhalten werkwoord
  4. blâmer (réprimander; critiquer)
    bemerken; aussetzen
    • bemerken werkwoord (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • aussetzen werkwoord (setze aus, setzt aus, setzte aus, setztet aus, ausgesetzt)
  5. blâmer (réprimander; reprendre; gronder)
    verweisen; ermahnen; rügen; bestrafen; schelten; tadeln; zurechtweisen
    • verweisen werkwoord (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • ermahnen werkwoord (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • rügen werkwoord (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • bestrafen werkwoord (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • schelten werkwoord (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • tadeln werkwoord (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • zurechtweisen werkwoord (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
  6. blâmer (désapprouver; condamner; refuser; )
    verurteilen; mißbilligen; rügen; tadeln
    • verurteilen werkwoord (verurteile, verurteilst, verurteilt, verurteilte, verurteiltet, verurteilt)
    • mißbilligen werkwoord
    • rügen werkwoord (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • tadeln werkwoord (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)

Conjugations for blâmer:

Présent
  1. blâme
  2. blâmes
  3. blâme
  4. blâmons
  5. blâmez
  6. blâment
imparfait
  1. blâmais
  2. blâmais
  3. blâmait
  4. blâmions
  5. blâmiez
  6. blâmaient
passé simple
  1. blâmai
  2. blâmas
  3. blâma
  4. blâmâmes
  5. blâmâtes
  6. blâmèrent
futur simple
  1. blâmerai
  2. blâmeras
  3. blâmera
  4. blâmerons
  5. blâmerez
  6. blâmeront
subjonctif présent
  1. que je blâme
  2. que tu blâmes
  3. qu'il blâme
  4. que nous blâmions
  5. que vous blâmiez
  6. qu'ils blâment
conditionnel présent
  1. blâmerais
  2. blâmerais
  3. blâmerait
  4. blâmerions
  5. blâmeriez
  6. blâmeraient
passé composé
  1. ai blâmé
  2. as blâmé
  3. a blâmé
  4. avons blâmé
  5. avez blâmé
  6. ont blâmé
divers
  1. blâme!
  2. blâmez!
  3. blâmons!
  5. blâmé
  6. blâmant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor blâmer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vorhalten reproche
vorwerfen reproche
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aussetzen blâmer; critiquer; réprimander considérer; contempler; délibérer; envisager; examiner; faire supprimer; hésiter; mettre dehors; méditer; omettre; peser; sauter; tomber à plat; être bloqué
bemerken blâmer; critiquer; réprimander apercevoir; avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; constater; dire; discerner; discuter; distinguer; jacasser; jaser; observer; papoter; parler; percevoir; prendre note de; prononcer; raconter; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; signaler; voir
bestrafen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; reprendre; reprocher; réprimander; réprouver; vitupérer admonester; châtier; fouetter; infliger une punition; punir; réprimander
blamieren avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment compromettre; discréditer; déshonorer
entgegenhalten avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment avancer; avoir influence; proposer; présenter
entnehmen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer aller chercher; améliorer; collecter; conclure; desservir; débarrasser; débarrasser la table; déduire; dépouiller; dériver; dérober; détrousser; dévaliser; emporter; enlever; extraire; lever; monter; ne pas suffire à; nettoyer; prendre; priver; priver de; prélever; ramasser; recueillir; retirer; soulever; subtiliser; tirer de; tirer vers le haut; voler
ermahnen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; reprendre; reprocher; réprimander; vitupérer admonester; exhorter à; intimer; ne pas oublier; prier instamment; rappeler; réprimander; se faire rappeler de; se rappeler; se souvenir; sommer; sommer de; sommer quelqu'un
fortführen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer avancer; continuer; durer; déporter; emmener; emporter; faire durer; laisser continuer; persister; porter; poursuivre; prolonger; remporter; se continuer; se poursuivre
fortschaffen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer aliéner; chasser; débrider; dégarnir; dégréer; démanteler; démonter; déporter; emmener; emporter; expulser; porter; remporter; renvoyer; repousser; s'éloigner; se débarrasser de; écarter; éloigner; évacuer
hinhalten avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer arrêter; attarder; cesser; donner; déléguer; déposer; endormir avec des promesses; faire circuler; livrer; maintenir; mettre une laisse à; offrir; passer; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; ralentir; relever; remettre; rendre; retarder; soutenir; temporiser; tendre; tendre quelque chose à quelqu'un; tenir en laisse; tenir levé; transmettre; étendre
hinterhertragen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
jemandem einen Vorwurf machen avoir à redire; blâmer; critiquer; en vouloir à quelqu'un; reprocher; réprouver
jemandem etwas nachtragen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment
mißbilligen blâmer; condamner; critiquer; déclarer impropre; désapprouver; désavouer; refuser; réprouver
nachtragen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; en vouloir à quelqu'un; garder rancune; éprouver du ressentiment
nachtragend sein avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment
rügen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déclarer impropre; désapprouver; désavouer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; refuser; reprendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment admonester; réprimander
schelten avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment admonester; argumenter; bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; proférer; proférer des injures; rouspéter; râler; râler contre; réprimander; s'emporter; se chamailler; se disputer; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; se quereller; sortir de ses gonds; tempêter; tempêter contre qn; tonner contre; traiter quelqu'un de tous les noms; vociférer; vociférer contre qn.
schätzen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer apprécier; cadastrer; concevoir; conjecturer; conseiller; considérer; croire; croire en; deviner; déterminer; estimer; expertiser; faire l'éloge de; faire une expertise; fixer; honorer; imaginer; insinuer; observer; penser; planifier; postuler; priser; proposer; présumer; présupposer; prévaloir; recommander; repeser; respecter; révérer; spéculer; suggérer; supposer; taxer; tramer; vénérer; évaluer; être respectueux; être élogieux de
tadeln avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déclarer impropre; désapprouver; désavouer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; refuser; reprendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment abaisser; admonester; critiquer quelqu'un acharnement; faire le procès de quelqu'un; rabaisser; réprimander
verketzern avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer accuser d'hérésie; critiquer; sérancer; vitupérer
verleumden avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment blasphémer; calomnier; diffamer; dire du mal sur; médire; médire de; noircir; vilipender
verteufeln avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer critiquer; sérancer; vitupérer
verurteilen blâmer; condamner; critiquer; déclarer impropre; désapprouver; désavouer; refuser; réprouver condamner; condamner à l'enfer; damner; juger; poursuivre; prononcer un arrêt; réprouver; sentencier
verweisen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment admonester; renvoyer à; réprimander; se rapporter à; se référer à
vorhalten avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment
vorrücken avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment
vorwerfen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment
wegschaffen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer aliéner; chasser; débrider; dégarnir; dégréer; démanteler; démonter; déporter; emmener; emporter; expulser; perdre; porter; remporter; renvoyer; repousser; s'éloigner; se débarrasser de; écarter; égarer; éloigner; évacuer
zurechtweisen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; vitupérer; éprouver du ressentiment admonester; réprimander

Synoniemen voor "blâmer":


Wiktionary: blâmer

blâmer
verb
  1. Das Verhalten einer Person bemängeln, kritisieren, etw. nicht gutheißen
Cross Translation:
FromToVia
• blâmer → beschuldigen; verantwortlich machen ↔ blame — place blame upon
• blâmer → kritisieren ↔ blister — criticise severely

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0967 seconde
Page rendered in 1.0 seconds