Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
banal:
- schmierig; faul; dick; heimtückisch; schamlos; fettartig; schal; schmutzig; falsch; grob; fett; ekelhaft; platt; dürftig; derb; dumpf; rüde; schäbig; banal; hinterhältig; fettig; garstig; hinterlistig; obszön; trivial; abgestanden; schmuddelig; dumpfig; bäuerisch; schofel; schuftig; schmählich; schändlich; ungeschlacht; gewöhnlich; gebräuchlich; üblich; gängig; alltäglich; herkömmlich; gering; minimal; geringfügig; klein; ordinär; vulgär; unwichtig; unwesentlich; bedeutungslos; unscheinbar; nichtsbedeutend; unbedeutend; durchschnittlich; ungeschliffen; ungehobelt; schlüpfrig; unflätig; hohl; leer; inhaltslos; nichtssagend
-
Wiktionary:
- banal → abgedroschen, alltägich, banal, fade, fad, trivial
- banal → banal, gang und gäbe, alltäglich, umständlich, nüchtern, schwunglos, prosaisch, erdgebunden, platt, nichtssagend, abgedroschen
Frans
Uitgebreide vertaling voor banal (Frans) in het Duits
banal:
-
banal (crapuleux; méchant; grossier; ignoblement; grossière; cochon; vilain; infâme; bas; basse; dégueulasse; ignoble; méprisable; malpropre; crapuleusement; sale; vulgaire; vil; infect; trivial; grossièrement; bassement)
schmierig; faul; dick; heimtückisch; schamlos; fettartig; schal; schmutzig; falsch; grob; fett; ekelhaft; platt; dürftig; derb; dumpf; rüde; schäbig; banal; hinterhältig; fettig; garstig; hinterlistig; obszön; trivial; abgestanden; schmuddelig; dumpfig; bäuerisch; schofel; schuftig; schmählich; schändlich; ungeschlacht-
schmierig bijvoeglijk naamwoord
-
faul bijvoeglijk naamwoord
-
dick bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
schamlos bijvoeglijk naamwoord
-
fettartig bijvoeglijk naamwoord
-
schal bijvoeglijk naamwoord
-
schmutzig bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
fett bijvoeglijk naamwoord
-
ekelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
platt bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
dumpf bijvoeglijk naamwoord
-
rüde bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
fettig bijvoeglijk naamwoord
-
garstig bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
obszön bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
abgestanden bijvoeglijk naamwoord
-
schmuddelig bijvoeglijk naamwoord
-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
schofel bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
schmählich bijvoeglijk naamwoord
-
schändlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
-
banal (courant; commun; normal; habituel; mondain; usuel; à la mode; dernier cri; généralement admis; de mise; vendable; ayant cours; négociable; d'usage)
gewöhnlich; gebräuchlich; üblich; gängig; alltäglich; herkömmlich-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
gebräuchlich bijvoeglijk naamwoord
-
üblich bijvoeglijk naamwoord
-
gängig bijvoeglijk naamwoord
-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
herkömmlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
banal (minime; minimal; négligeable; au minimum; quelques; insignifiant; futile; sans importance; peu important; de peu d'importance)
gering; minimal; geringfügig; klein-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
minimal bijvoeglijk naamwoord
-
geringfügig bijvoeglijk naamwoord
-
klein bijvoeglijk naamwoord
-
-
banal (vulgaire; ordinaire; grossier; vulgairement; populaire; populacier; commun; trivial; d'une façon vulgaire)
-
banal (trivial; insignifiant; futile; trivialement)
unwichtig; unwesentlich; bedeutungslos; trivial; unscheinbar; nichtsbedeutend; gewöhnlich; unbedeutend-
unwichtig bijvoeglijk naamwoord
-
unwesentlich bijvoeglijk naamwoord
-
bedeutungslos bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
unscheinbar bijvoeglijk naamwoord
-
nichtsbedeutend bijvoeglijk naamwoord
-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
unbedeutend bijvoeglijk naamwoord
-
-
banal (ordinaire; indifférent)
alltäglich; durchschnittlich-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
durchschnittlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
banal (grossier; vulgaire; grossière; trivial; grossièrement)
rüde; ungeschliffen; grob; obszön; ungehobelt; schmuddelig; schlüpfrig; schofel; abgestanden; unflätig-
rüde bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
obszön bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
schmuddelig bijvoeglijk naamwoord
-
schlüpfrig bijvoeglijk naamwoord
-
schofel bijvoeglijk naamwoord
-
abgestanden bijvoeglijk naamwoord
-
unflätig bijvoeglijk naamwoord
-
-
banal (vide de sens; creux)
hohl; leer; inhaltslos; nichtssagend-
hohl bijvoeglijk naamwoord
-
leer bijvoeglijk naamwoord
-
inhaltslos bijvoeglijk naamwoord
-
nichtssagend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor banal:
Synoniemen voor "banal":
Wiktionary: banal
banal
Cross Translation:
adjective
banal
-
(figuré) Qui se met à la disposition de tout le monde.
- banal → abgedroschen; alltägich; banal; fade; fad
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• banal | → banal | ↔ banal — common |
• banal | → banal; gang und gäbe; alltäglich | ↔ commonplace — ordinary |
• banal | → umständlich; nüchtern; schwunglos; prosaisch; erdgebunden | ↔ pedestrian — ordinary |
• banal | → banal; platt; nichtssagend; abgedroschen | ↔ trite — worn out; hackneyed; used so many times that it is no longer interesting or effective |
Computer vertaling door derden: