Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
bon:
- herrlich; köstlich; fähig; befähig; kapabel; kompetent; lecker; appetittlich; schmackhaft; verlockend; geeignet; passend; entsprechend; adäquat; angemessen; gemessen; einverstanden; in Ordnung; richtig; tadellos; rechtschaffen; aufrichtig; freundlich; nett; hilfsbereit; behilflich; herzlich; entgegenkommend; attent; süß; erfreulich; liebenswürdig; gefällig; sympathisch; sanftmütig; angenehm; gutartig; kameradschaftlich; umgänglich; bereitwillig; leutselig; gutherzig; gönnerhaft; dienstbereit; spaßhaft; freundschaftlich; dienstfertig; herzgewinnend; gesellig; mild; wohlwollend; sanft; großzügig; gutmütig; freigebig; wohltuend; weitherzig
- Schein; Kassenschein; Coupon; Zettel; Kupon; kleineSchwanz; Stück; Abschnitt; Marke; Fetzen; Flicklappen; Stofflappen; Überrest; Flicken; kleineSchwänze; Schlacke; Restbestand; Tuch; Rest; Fleck; Differenz; Lappen; Lumpen; Restposten; Riester; Restant; Überbleibsel; Stoffetzen; Surplus; Reklamezettel; Gutschein
- Wiktionary:
Duits naar Frans: Meer gegevens...
Frans
Uitgebreide vertaling voor bon (Frans) in het Duits
bon:
-
bon (délicieux; délicieuse; bonne; savoureux; extrêmement bon; excellent; céleste; savoureuse; bien; ravissant; magnifique; superbe; exquis; divinement; splendide; divin; délicieusement; superbement; délicat)
-
bon (compétent; capable; qualifié; apte; habile; professionnel; spécialisé; expert)
-
bon (alléchant; appétissant; délectable; bien)
lecker; appetittlich; schmackhaft; verlockend-
lecker bijvoeglijk naamwoord
-
appetittlich bijvoeglijk naamwoord
-
schmackhaft bijvoeglijk naamwoord
-
verlockend bijvoeglijk naamwoord
-
-
bon (adéquat; approprié; convenable; correspondant; adapté; décent; acceptable; proportionné; comme il faut)
geeignet; passend; entsprechend; adäquat; angemessen; gemessen-
geeignet bijvoeglijk naamwoord
-
passend bijvoeglijk naamwoord
-
entsprechend bijvoeglijk naamwoord
-
adäquat bijvoeglijk naamwoord
-
angemessen bijvoeglijk naamwoord
-
gemessen bijvoeglijk naamwoord
-
-
bon (d'accord; en règle; bien; parfait)
einverstanden; in Ordnung; richtig; tadellos-
einverstanden bijvoeglijk naamwoord
-
in Ordnung bijvoeglijk naamwoord
-
richtig bijvoeglijk naamwoord
-
tadellos bijvoeglijk naamwoord
-
-
bon (droit; honnête; sage; juste; équitable; intègre; probe; comme il faut; légitime; bien pensant)
-
bon (aimable; sympathique; gentil; serviable; attentif; accueillant; sympa; convenable; gentiment; agréable; sympathiquement; obligeant; aimablement; affable; amicalement; amical; honnête; brave; affablement; empressé; attentivement; prévenant; agréablement; charmant; attentionné; plein d'égards)
freundlich; nett; hilfsbereit; behilflich; herzlich; entgegenkommend; attent; süß; erfreulich; liebenswürdig; gefällig; sympathisch; sanftmütig; angenehm; gutartig; kameradschaftlich; umgänglich; bereitwillig; leutselig; gutherzig; gönnerhaft; dienstbereit; spaßhaft; freundschaftlich; dienstfertig; herzgewinnend-
freundlich bijvoeglijk naamwoord
-
nett bijvoeglijk naamwoord
-
hilfsbereit bijvoeglijk naamwoord
-
behilflich bijvoeglijk naamwoord
-
herzlich bijvoeglijk naamwoord
-
entgegenkommend bijvoeglijk naamwoord
-
attent bijvoeglijk naamwoord
-
süß bijvoeglijk naamwoord
-
erfreulich bijvoeglijk naamwoord
-
liebenswürdig bijvoeglijk naamwoord
-
gefällig bijvoeglijk naamwoord
-
sympathisch bijvoeglijk naamwoord
-
sanftmütig bijvoeglijk naamwoord
-
angenehm bijvoeglijk naamwoord
-
gutartig bijvoeglijk naamwoord
-
kameradschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
umgänglich bijvoeglijk naamwoord
-
bereitwillig bijvoeglijk naamwoord
-
leutselig bijvoeglijk naamwoord
-
gutherzig bijvoeglijk naamwoord
-
gönnerhaft bijvoeglijk naamwoord
-
dienstbereit bijvoeglijk naamwoord
-
spaßhaft bijvoeglijk naamwoord
-
freundschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
dienstfertig bijvoeglijk naamwoord
-
herzgewinnend bijvoeglijk naamwoord
-
-
bon (plaisant; agréable; honnête; sympathique; de façon sympathique; plaisamment; aimable; bonhomme; convenable; gentil; gentiment; aimablement; agréablement)
gefällig; angenehm; nett; gesellig; liebenswürdig; kameradschaftlich; sympathisch; freundschaftlich; freundlich; gutartig; erfreulich; umgänglich-
gefällig bijvoeglijk naamwoord
-
angenehm bijvoeglijk naamwoord
-
nett bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
liebenswürdig bijvoeglijk naamwoord
-
kameradschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
sympathisch bijvoeglijk naamwoord
-
freundschaftlich bijvoeglijk naamwoord
-
freundlich bijvoeglijk naamwoord
-
gutartig bijvoeglijk naamwoord
-
erfreulich bijvoeglijk naamwoord
-
umgänglich bijvoeglijk naamwoord
-
-
bon (gentil; gentiment; avec bonhomie; brave)
mild; gutartig; wohlwollend; sanftmütig; sanft; gutherzig; großzügig; gutmütig; freigebig; wohltuend; weitherzig-
mild bijvoeglijk naamwoord
-
gutartig bijvoeglijk naamwoord
-
wohlwollend bijvoeglijk naamwoord
-
sanftmütig bijvoeglijk naamwoord
-
sanft bijvoeglijk naamwoord
-
gutherzig bijvoeglijk naamwoord
-
großzügig bijvoeglijk naamwoord
-
gutmütig bijvoeglijk naamwoord
-
freigebig bijvoeglijk naamwoord
-
wohltuend bijvoeglijk naamwoord
-
weitherzig bijvoeglijk naamwoord
-
-
le bon (coupon; reçu; chiffon; pièce; ticket; récépissé; quittance; lambeau; restant)
der Schein; der Kassenschein; der Coupon; der Zettel; der Kupon; der kleineSchwanz; Stück; der Abschnitt; die Marke; der Fetzen; der Flicklappen; der Stofflappen; der Überrest; die Flicken; der kleineSchwänze; die Schlacke; der Restbestand; Tuch; der Rest; der Fleck; die Differenz; der Lappen; der Lumpen; der Restposten; der Riester; der Restant; Überbleibsel; der Stoffetzen; Surplus; der Reklamezettel -
le bon (bon-matières)
Vertaal Matrix voor bon:
Synoniemen voor "bon":
Wiktionary: bon
bon
Cross Translation:
adjective
bon
-
À trier
- bon → gut
adjective
-
-
-
(umgangssprachlich) reichlich
-
qualitativ ohne Makel, gut
- solide → bon; de qualité
-
von Personen oder Sachen: für etwas geeignet
-
Bestätigung über Gegenleistung, Waren- oder Geldwert
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bon | → nun; also | ↔ all right — Used as a general lead-in or beginning (4) |
• bon | → na schön; nun; also | ↔ all right — Used to fill space or pauses (3) |
• bon | → schon gut | ↔ all right — Used to express exasperation or frustration, often with already (5) |
• bon | → Coupon; Gutschein | ↔ coupon — section of a ticket giving the holder some entitlement |
• bon | → gut | ↔ good — acting in the interest of good; ethical good intentions |
• bon | → gut | ↔ good — useful for a particular purpose (it’s a good watch) |
• bon | → gut; lecker | ↔ good — of food, having a particularly pleasant taste |
• bon | → gesund; gut | ↔ good — healthful |
• bon | → schön; gut; angenehm | ↔ good — pleasant; enjoyable |
• bon | → gut | ↔ good — of people, competent or talented |
• bon | → gut | ↔ good — favourable |
• bon | → gut | ↔ good — beneficial; worthwhile |
• bon | → Gute | ↔ good — the forces of good |
• bon | → angenehm; lecker | ↔ nice — having a pleasant taste or aroma |
• bon | → genießbar; schmackhaft | ↔ palatable — pleasing to the taste |
• bon | → richtig | ↔ right — complying with justice, correct |
• bon | → gut | ↔ goed — kwaliteit bezittend |
• bon | → liebvoll; gefällig; gütig; nett; freundlich | ↔ aardig — aangenaam in omgang |
Verwante vertalingen van bon
Duits