Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Zoek: pousse

Franse en Duitse zoekresultaten voor: pousse

Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. pousse:
  2. poussé:
  3. poussée:
  4. pousser:
  5. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor pousse (Frans) in het Duits

pousse:

pousse [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le pousse (sarment; tige; branche)
    der Sproß
    • Sproß [der ~] zelfstandig naamwoord

pousse [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la pousse (coup; soupçon; rien)
    der Schuß; der Spritzer; die Spur
    • Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Spritzer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Spur [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pousse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schuß coup; pousse; rien; soupçon boum; bouture; choc; coup; coup violent; coups; déflagration; détonation; explosion; fracas; grondement; lourde chute; éclat
Spritzer coup; pousse; rien; soupçon accro; camé; tache
Sproß branche; pousse; sarment; tige bouture; descendant; rejeton; sarment; tige
Spur coup; pousse; rien; soupçon bout; caractère; caractérisation; caractéristique; coin; empreinte de pas; indication; indice; indices; marque; particularité; petit peu; pincée; propriété; qualité; rien; signe; signe de tête; signe du doigt; singularité; suggestion; trace; trait; trait distinctif; traçage; tuyau; éclaircissement

Synoniemen voor "pousse":


Wiktionary: pousse

pousse
noun
  1. Botanik: junger, neu entstandener Spross (Pflanzenteil)
  2. Botanik: junger Trieb an einer Pflanze; Junger, neu wachsender Teil einer Pflanze
Cross Translation:
FromToVia
• pousse → Ableger ↔ shoot — emerging stem and embryonic leaves of a new plant
• pousse → Spross; Sprössling ↔ sprout — new growth on a plant

poussé:

poussé [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la poussé (accroissement; développement; croissance; )
    Wachstum; der Wuchs; die Blüte
    • Wachstum [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Wuchs [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Blüte [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. la poussé (végétation; crue; croissance; culture)
    die Anpflanzung; Anpflanzen

poussé bijvoeglijk naamwoord

  1. poussé
    angestoßen
  2. poussé (accéléré)
    beschleunigt; schneller gemacht

poussé [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le poussé
    der Aufstrich

Vertaal Matrix voor poussé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anpflanzen croissance; crue; culture; poussé; végétation cultivation; culture; plantation
Anpflanzung croissance; crue; culture; poussé; végétation cultivation; culture; plant; plantation
Aufstrich poussé délié
Blüte accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; poussé; progression boom; croissance; cultivation; développement; enseignement; essor; fleurs; floraison; formation; hausse; haute conjoncture; instruction; éducation; épanouissement
Wachstum accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; poussé; progression accroissement; boom; croissance; cultivation; déploiement; développement; enseignement; essor; expansion; formation; hausse; haute conjoncture; instruction; processus de croissance; progression; éducation
Wuchs accroissement; boom; croissance; développement; essor; hausse; poussé; progression boom; croissance; développement; essor; hausse; haute conjoncture; posture; stature; taille
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angestoßen poussé heurté
beschleunigt accéléré; poussé accéléré; précipité
schneller gemacht accéléré; poussé

Synoniemen voor "poussé":


poussée:

poussée [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la poussée (coup; coup de pouce; butoir; )
    der Stoß; der Schlag; der Puff; der Bums; der leichter Stoß; der Anstoß; der Anprall; der Zusammenstoß
    • Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Puff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bums [der ~] zelfstandig naamwoord
    • leichter Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anstoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anprall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zusammenstoß [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. la poussée (foule; bousculade; animation; affluence; cohue)
    der Zulauf; der starkeVerkehr; Gedränge; die Gedrängtheit; der Betrieb; Getreibe; der Rummel; reges Leben
  3. la poussée (instances; ardeur; aspiration; )
    der Drang; der Andrang
    • Drang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Andrang [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. la poussée (ardeur; énergie; âme; )
    die Leistungsfähigkeit; die Arbeitsfähigkeit; die Kraft; die Tatkraft; die Arbeitskraft; die Feurigkeit; die Schneidigkeit; die Energie; die Triebkraft; die Spannkraft; die Seele; die Hektik; die Inbrunst; die Arbeitslust
  5. la poussée (aiguillon; incitation; stimulation; )
    Stimulanz; der Reiz; der Anreiz; der Impuls; die Anregung
    • Stimulanz [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anreiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Impuls [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anregung [die ~] zelfstandig naamwoord
  6. la poussée
    Gedränge; Geschupse
  7. la poussée (moteur; propulsion; traction; )
    der Motor; der Antrieb; die Antriebskraft; die Triebkraft
  8. la poussée (force motrice; force de propulsion; force de traction)
    die Antriebskraft
  9. la poussée (ambition; aspiration; recherche; )
    der Ehrgeiz; die Ambition; Bemühen; Streben; der Eifer; die Bestrebung; Bestreben
    • Ehrgeiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ambition [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Bemühen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Streben [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Eifer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bestrebung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Bestreben [das ~] zelfstandig naamwoord
  10. la poussée (propulsion; force propulsive)
    die Kraft; die Energie; die Triebkraft
    • Kraft [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Energie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Triebkraft [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor poussée:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ambition ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle ambition; aspiration
Andrang application; ardeur; aspiration; efforts; instances; poussée; recherche; zèle affluence; afflux; attroupement; bousculade; brouhaha; bruit; chahut; charivari; cohue; effervescence; impulsion; instinct; masse; presse; tapage; tumulte; vacarme; émoi
Anprall butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée accrochage; altercation; collision; conflit; différend; discorde; dispute; démêlé; désaccord; heurt; litige; querelle
Anregung aiguillon; encouragement; force; force propulsive; impulsion; incitation; piquant; poussée; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus aiguillon; encouragement; impulsion; impulsions; incitation; instigation; instigations; instinct; instincts; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus
Anreiz aiguillon; encouragement; force; force propulsive; impulsion; incitation; piquant; poussée; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus aiguillon; encouragement; exhortation; impulsion; incitation; initiative; instigation; instinct; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus
Anstoß butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée aiguillon; coup de pied de but; encouragement; exhortation; impulsion; incitation; initiative; instigation; instinct; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus
Antrieb actionnement; force propulsive; mise en marche; moteur; poussée; propulsion; traction force de propulsion; force propulsive; impulsion; impulsions; instinct; instincts; nez; odorat; propulsion; pulsion; tendance; traction; urgence
Antriebskraft actionnement; force de propulsion; force de traction; force motrice; force propulsive; mise en marche; moteur; poussée; propulsion; traction force de propulsion; force propulsive; propulsion; traction
Arbeitsfähigkeit ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie activité; capacité de travail; productivité; vitalité; zèle; énergie
Arbeitskraft ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie cadre; capacité; capacité de travail; effectifs; employé; employés; force; forces de travail; main-d'oeuvre; ouvrier; personnel; pouvoir; pouvoirs; productivité; puissance; salarié; travailleur; vitalité; zèle; énergie
Arbeitslust ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie
Bemühen ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle ambition; aspiration; efforts; mal; peine
Bestreben ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle ambition; aspiration
Bestrebung ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle
Betrieb affluence; animation; bousculade; cohue; foule; poussée affaire; association; brouhaha; bruit; chahut; chichis; compagnie; entreprise; entreprise commerciale; exploitation; exploitation commerciale; fabrique; firme; maison; maison de commerce; manufacture; rumeur; société; tam-tam; tapage; tumulte; usine; vacarme; établissement
Bums butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée baffe; beigne; boum; choc; claque; coup; coup dur; coup violent; floc; fracas; gifle; grondement; heurt; lourde chute; pain; petit coup; plouf; torgnole; éclat
Drang application; ardeur; aspiration; efforts; instances; poussée; recherche; zèle
Ehrgeiz ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle ambition; aspiration
Eifer ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle activité; affairement; allant; ambition; application; ardeur; aspiration; assiduité; diligence; dynamisme; ferveur; feu; force; fougue; industrie; intensité; joie; passion; plaisir; pulsion sexuelle; verve; violence; véhémence; zèle; élan
Energie ardeur; caractère; dynamisme; force; force propulsive; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie activité; allant; capacité; chances; dynamisme; mentalité; occasions; possibilité; potentiel; énergie
Feurigkeit ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie ardeur; ferveur; fougue; tempérament
Gedränge affluence; animation; bousculade; cohue; foule; poussée activité; affairement; affluence; agitation; animation; attroupement; bousculade; chahut; charivari; chichis; cohue; cérémonie; effervescence; embarras; esbroufe; excitation; foule; foule d'occupations; masse; multitude de personnes; pagaille; presse; remue-ménage; tintouin; tumulte; vacarme; émoi
Gedrängtheit affluence; animation; bousculade; cohue; foule; poussée bousculade; chahut; charivari; cohue; effervescence; presse; tumulte; vacarme; émoi
Geschupse poussée
Getreibe affluence; animation; bousculade; cohue; foule; poussée action de fouiller la terre; activité; affairement; affluence; bousculade; brouhaha; chahut; charivari; chichis; cohue; cérémonie; effervescence; embarras; fouille; foule; foule d'occupations; masse; multitude de personnes; pagaille; presse; remue-ménage; rumeur; tam-tam; tapage; tintouin; tumulte; vacarme; émoi
Hektik ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie agitation; animation; bousculade; chichis; cohue; effervescence; esbroufe; excitation; précipitation; stress; tumulte; émoi
Impuls aiguillon; encouragement; force; force propulsive; impulsion; incitation; piquant; poussée; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus aiguillon; encouragement; exhortation; impulsion; impulsions; incitation; instigation; instinct; instincts; intuition; penchant; sens inné; sensation; sentiment; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus
Inbrunst ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie ardeur; désir; envie; feu; force; fougue; intensité; passion; pulsion sexuelle; verve; violence; volupté; véhémence
Kraft ardeur; caractère; dynamisme; force; force propulsive; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie apparence musclée; capacité; chances; côté fort; dynamique; force; intensité; occasions; possibilité; pouvoir; pouvoirs; puissance; robustesse; solidité; vigueur; énergie
Leistungsfähigkeit ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie activité; aptitude; capacité; capacité de travail; compétence; disposition physique; don; habileté; performance; potentiel; productivité; qualité; savoir-faire; talent; validité; vitalité; zèle; énergie
Motor actionnement; force propulsive; mise en marche; moteur; poussée; propulsion; traction moteur
Puff butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée backgammon; baffe; beigne; chataîgne; claque; coup; coup dur; gifle; gnon; heurt; marron; pain; petit coup; torgnole; trictrac
Reiz aiguillon; encouragement; force; force propulsive; impulsion; incitation; piquant; poussée; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus aiguillon; amabilité; appas; attirance; attraction; attrait; cajolerie; caractère attrayant; caresse; caresses; charme; câlin; câlinerie; douceur; enchantement; encouragement; ensorcellement; envoûtement; fascination; flatterie; gentillesse; grâce; impulsion; incitation; instinct; pouvoir de séduction; pouvoir magique; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus; suavité
Rummel affluence; animation; bousculade; cohue; foule; poussée activité; affairement; affluence; barbouillage; bordel; bousculade; bousillage; brouhaha; bruit; chahut; chaos; charivari; cohue; désordre; effervescence; fatras; fouillis; foule; gribouillage; masse; multitude de personnes; pagaille; presse; ramassis; tapage; tumulte; vacarme; émoi
Schlag butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée baffe; beigne; boum; claque; concierge; coup; coup de poing; coup dur; espèce; flash; floc; foudre; gardien d'immeuble; genre; gifle; heurt; jambes cloches; pain; petit coup; pigeonnier; plouf; portier; race; tape; torgnole; variété; éclair
Schneidigkeit ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie aigreur; audace; bravoure; caractère acrimonieux; compréhension; concision; courage; cran; culot; esprit d'à-propos; esprit de repartie; esprit débrouillard; fait d'être en forme; fait d'être ferme; fermeté; hardiesse; humeur de chipie; ingéniosité; intelligence; intrépidité; perspicacité; pertinence; pointe aiguë; promptitude; promptitude à la riposte; réplique prompte; résolution; sagacité; solidité; tranchant; témérité; vaillance; vigueur; à-propos; énergie
Seele ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie buste; caractère; nature; poitrine; tempérament; âme
Spannkraft ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie activité; extensibilité; force expansive; élasticité
Stimulanz aiguillon; encouragement; force; force propulsive; impulsion; incitation; piquant; poussée; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus aiguillon; encouragement; impulsion; incitation; instigation; instinct; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus
Stoß butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée accrochage; accumulation; altercation; amoncellement; assemblage; boum; cahot; choc; claque; collision; conflit; coup; cumul; différend; discorde; dispute; démêlé; désaccord; entassement; floc; gifle; heurt; litige; masse; monceau; montagne; mouvement brusque; nage; pile; plouf; quantité; querelle; ramas; rassemblement; saccade; secousse; tape; tas; à-coup
Streben ambition; application; ardeur; aspiration; dévouement; efforts; poussée; recherche; zèle ambition; aspiration
Tatkraft ardeur; caractère; dynamisme; force; poussée; propulsion; ressort; vitalité; âme; énergie activité; capacité de travail; dynamisme; force; mentalité; productivité; vigueur; vitalité; zèle; énergie
Triebkraft actionnement; ardeur; caractère; dynamisme; force; force propulsive; mise en marche; moteur; poussée; propulsion; ressort; traction; vitalité; âme; énergie aiguillon; encouragement; force de fermentation; force de propulsion; force propulsive; force vitale; impulsion; incitation; propulsion; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus; traction; vitalité
Zulauf affluence; animation; bousculade; cohue; foule; poussée
Zusammenstoß butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée abordage; accrochage; altercation; cahot; choc; collision; conflit; coup; différend; discorde; dispute; démêlé; désaccord; heurt; litige; querelle
leichter Stoß butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce

Synoniemen voor "poussée":


Wiktionary: poussée

poussée
noun
  1. Action de pousser. (Sens général)
  2. Pression, effort exercé par un objet.
  3. Manifestation brusque, subite d’un mal, d’une maladie.
  4. Accès.
  5. Grande quantité qui survient à la fois.
poussée
noun
  1. Physik: Kraft in eine bestimmte Richtung, die Beschleunigung auslöst
  2. Zeitraum, in dem eine Krankheit akut auftritt
Cross Translation:
FromToVia
• poussée → Stoß; Schubs ↔ duw — een zet, een stoot
• poussée → Aufwallung; Schwall; Welle; Woge ↔ surge — sudden transient rush or flood

pousse vorm van pousser:

pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, )

  1. pousser (faire coulisser; faire glisser; pousser en avant)
    schieben; weiterschieben
  2. pousser (bousculer)
    dringen; schieben
    • dringen werkwoord (dringe, dringst, dringt, drang, drangt, gedrungen)
    • schieben werkwoord (schiebe, schiebst, schiebt, schob, schobt, geschoben)
  3. pousser (croître; grandir; dominer; s'envoler)
    wachsen; aufwachsen; heranwachsen
    • wachsen werkwoord (wachse, wächst, wuchs, wuchst, gewachsen)
    • aufwachsen werkwoord (wachse auf, wächst auf, wuchs auf, wuchset auf, aufgewachsen)
    • heranwachsen werkwoord (wachse heran, wächst heran, wuchs heran, wuchst heran, herangewuchsen)
  4. pousser (prospérer; croître)
    gedeihen
    • gedeihen werkwoord (gedeihe, gedeihst, gedeiht, gedeihte, gedeihtet, gedeiht)
  5. pousser (déplacer; repousser)
    versetzen; verschieben; umstellen; verlegen; verstellen; rücken; zusammenrücken; sichversetzen; setzen; verrücken; einrücken; aufrücken; zur Seite rücken
    • versetzen werkwoord (versetze, versetzt, versetzte, versetztet, versetzt)
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • umstellen werkwoord (stelle um, stellst um, stellt um, stellte um, stelltet um, umgestellt)
    • verlegen werkwoord (verlege, verlegst, verlegt, verlegte, verlegtet, verlegt)
    • verstellen werkwoord (verstelle, verstellst, verstellt, verstellte, verstelltet, verstellend)
    • rücken werkwoord (rücke, rückst, rückt, rückte, rücktet, gerückt)
    • zusammenrücken werkwoord (rücke zusammen, rückst zusammen, rückt zusammen, rückte zusammen, rücktet zusammen, zusammengerückt)
    • sichversetzen werkwoord
    • setzen werkwoord (setze, setzt, setzte, setztet, gesetzt)
    • verrücken werkwoord (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • einrücken werkwoord (rücke ein, rückst ein, rückt ein, rückte ein, rücktet ein, eingerückt)
    • aufrücken werkwoord (rücke auf, rückst auf, rückt auf, rückte auf, rücktet auf, aufgerückt)
    • zur Seite rücken werkwoord (rücke zur Seite, rückst zur Seite, rückt zur Seite, rückte zur Seite, rücktet zur Seite, zur Seite gerückt)
  6. pousser (pousser en avant)
    drücken; fortdrücken; fortschieben
  7. pousser (pousser en avant)
    schieben; stoßen
    • schieben werkwoord (schiebe, schiebst, schiebt, schob, schobt, geschoben)
    • stoßen werkwoord (stoße, stößt, stieß, stießt, gestoßen)
  8. pousser (forcer à; insister)
    andringen; dringen; durchsetzen
    • andringen werkwoord (dringe an, dringst an, dringt an, drang an, drangt an, angedrungen)
    • dringen werkwoord (dringe, dringst, dringt, drang, drangt, gedrungen)
    • durchsetzen werkwoord (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)
  9. pousser (fermenter)
    gären; sauerwerden
    • gären werkwoord (gäre, gärst, gärt, gör, gört, gegoren)
    • sauerwerden werkwoord
  10. pousser (effrayer; faire fuir; renvoyer; repousser)
    abschrecken; Angst einjagen; verschrecken; verscheuchen
    • abschrecken werkwoord (schrecke ab, schreckst ab, schreckt ab, schreckte ab, schrecktet ab, abgeschreckt)
    • Angst einjagen werkwoord
    • verschrecken werkwoord
    • verscheuchen werkwoord (verscheuche, verscheuchst, verscheucht, verscheuchte, verscheuchtet, verscheucht)
  11. pousser (insister; solliciter)
    herandringen
  12. pousser (presser; insister sur qc; imposer)
    andringen; durchsetzen
    • andringen werkwoord (dringe an, dringst an, dringt an, drang an, drangt an, angedrungen)
    • durchsetzen werkwoord (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)
  13. pousser (prendre sa source; naître de; germer)
    entstehen; entspringen; hervorgehen
    • entstehen werkwoord (entstehe, entstehst, entsteht, entstand, entstandet, entstanden)
    • entspringen werkwoord (entspringe, entspringst, entspringt, entsprang, entsprangt, entsprungen)
    • hervorgehen werkwoord (gehe hervor, gehst hervor, geht hervor, ging hervor, gingt hervor, hervorgegangen)
  14. pousser (pousser en avant; pousser devant soi)
    vorwärts treiben; vor sich hertreiben
    • vorwärts treiben werkwoord (treibe vorwärts, treibst vorwärts, treibt vorwärts, triebe vorwärts, triebet vorwärts, vorwärts getrieben)
    • vor sich hertreiben werkwoord (treibe mich vor sich her, treibst dich vor sich her, treibt sich vor sich her, treibte sich vor sich her, treibtet euch vor sich her, sich vor sich hergetrieben)
  15. pousser (aguillonner; inciter; stimuler; mettre en marche; actionner)
    stimulieren; anregen; ermutigen; reizen; aufpolieren; verbessern; ankurbeln; aufmuntern; ermuntern; zusprechen; aufmöbeln
    • stimulieren werkwoord (stimuliere, stimulierst, stimuliert, stimulierte, stimuliertet, stimuliert)
    • anregen werkwoord (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • ermutigen werkwoord (ermutige, ermutigst, ermutigt, ermutigte, ermutigtet, ermutigt)
    • reizen werkwoord (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • aufpolieren werkwoord (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
    • verbessern werkwoord (verbessere, verbesserst, verbessert, verbesserte, verbessertet, verbessert)
    • ankurbeln werkwoord (kurbele an, kurbelst an, kurbelt an, kurbelte an, kurbeltet an, angekurbelt)
    • aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
    • ermuntern werkwoord (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)
    • zusprechen werkwoord (spreche zu, sprichst zu, spricht zu, sprach zu, spracht zu, zugesprochen)
    • aufmöbeln werkwoord (möbele auf, möbelst auf, möbelt auf, möbelte auf, möbeltet auf, aufgemöbelt)
  16. pousser (germer; s'épanouir)
    auskiemen; aus der Keim herauskommen
  17. pousser
    anstoßen
    • anstoßen werkwoord (stoße an, stößt an, stieß an, stießt an, angestoßen)
  18. pousser (remuer; battre; tourner; )
    umruhren; bewegen; schüren; anschüren
    • umruhren werkwoord
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • schüren werkwoord (schüre, schürst, schürt, schürte, schürtet, geschürt)
    • anschüren werkwoord (schüre an, schürst an, schürt an, schürte an, schürtet an, angeschürt)
  19. pousser (repousser)
    hinaufschieben
  20. pousser (pousser vigoureusement; grandir; surgir)
    aufgehen; aufkeimen
    • aufgehen werkwoord (gehe auf, gehst auf, geht auf, ging auf, ginget auf, aufgegangen)
    • aufkeimen werkwoord
  21. pousser (faire monter beaucoup; augmenter; gonfler; hausser; majorer)
    erhöhen; auftreiben; hochtreiben; in die Höhe treiben
    • erhöhen werkwoord (erhöhe, erhöhst, erhöht, erhöhte, erhöhtet, erhöht)
    • auftreiben werkwoord (treibe auf, treibst auf, treibt auf, trieb auf, triebt auf, aufgetrieben)
    • hochtreiben werkwoord (treibe hoch, treibst hoch, treibt hoch, trieb hoch, triebt hoch, hochgetrieben)
  22. pousser (aider; pistonner)
    weiterhelfen; vorwärtshelfen; forthelfen
  23. pousser (agiter; attiser; remuer; mettre en émoi; bouger)
    erregen; aufregen; beunruhigen; bewegen; schüren; anschüren
    • erregen werkwoord (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
    • aufregen werkwoord (rege auf, regst auf, regt auf, regte auf, regtet auf, aufgeregt)
    • beunruhigen werkwoord (beunruhige, beunruhigst, beunruhigt, beunruhigte, beunruhigtet, beunruhigt)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • schüren werkwoord (schüre, schürst, schürt, schürte, schürtet, geschürt)
    • anschüren werkwoord (schüre an, schürst an, schürt an, schürte an, schürtet an, angeschürt)
  24. pousser (défoncer; ouvrir avec force)
    aufstoßen
    • aufstoßen werkwoord (stoße auf, stößt auf, stieß auf, stießt auf, aufgestoßen)
  25. pousser (faire avancer; améliorer; faire progresser)
    vorausbringen
  26. pousser (pousser en avant; augmenter; encourager; )
    wegtreiben; antreiben; auftreiben
    • wegtreiben werkwoord
    • antreiben werkwoord (treibe an, treibst an, treibt an, trieb an, triebt an, angetrieben)
    • auftreiben werkwoord (treibe auf, treibst auf, treibt auf, trieb auf, triebt auf, aufgetrieben)

Conjugations for pousser:

Présent
  1. pousse
  2. pousses
  3. pousse
  4. poussons
  5. poussez
  6. poussent
imparfait
  1. poussais
  2. poussais
  3. poussait
  4. poussions
  5. poussiez
  6. poussaient
passé simple
  1. poussai
  2. poussas
  3. poussa
  4. poussâmes
  5. poussâtes
  6. poussèrent
futur simple
  1. pousserai
  2. pousseras
  3. poussera
  4. pousserons
  5. pousserez
  6. pousseront
subjonctif présent
  1. que je pousse
  2. que tu pousses
  3. qu'il pousse
  4. que nous poussions
  5. que vous poussiez
  6. qu'ils poussent
conditionnel présent
  1. pousserais
  2. pousserais
  3. pousserait
  4. pousserions
  5. pousseriez
  6. pousseraient
passé composé
  1. ai poussé
  2. as poussé
  3. a poussé
  4. avons poussé
  5. avez poussé
  6. ont poussé
divers
  1. pousse!
  2. poussez!
  3. poussons!
  5. poussé
  6. poussant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor pousser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Angst einjagen effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser
abschrecken effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser décourager; déprimer; désespérer; effrayer; lasser; rebuter
andringen forcer à; imposer; insister; insister sur qc; pousser; presser
ankurbeln actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler démarrer à la manivelle; mettre en marche
anregen actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; apprécier; conjecturer; conseiller; couler à l'oreille; deviner; déterminer; enflammer; estimer; exciter; faire une expertise; fixer; inciter; inciter à; insinuer; lancer en avant avec le pied; picoter; piquer; priser; provoquer; prédire; raviver; recommander; souffler; stimuler; suggérer; susciter; taxer; vivifier; évaluer
anschüren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner acclamer; activer; agacer; aiguillonner; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ovationner; ranimer; raviver; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver
anstoßen pousser battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; donner des coups de pied; donner l'envoi; donner un bourrade à; donner un coup de coude à; faire tchin-tchin; frapper; heurter; se débattre; taper; taper sur; toquer; trinquer; user ses chaussures
antreiben aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler activer; aiguillonner; animer; avancer; aviver; chasser; convier; couler à l'oreille; encourager; encourager à; exciter; faire avancer; inciter; inciter à; inviter; motiver; pousser en avant; presser; propulser; prédire; s'empresser; souffler; stimuler
aufgehen grandir; pousser; pousser vigoureusement; surgir battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; monter; ouvrir; percer; rompre; s'ouvrir; s'élever; se dresser; se défaire; se détacher; se lever; surgir; taper; taper sur; toquer; venir en haut; venir à l'esprit; être correct
aufkeimen grandir; pousser; pousser vigoureusement; surgir
aufmuntern actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; consoler; encourager; exciter; exciter à; faire plaisir à; inciter; inciter à; motiver; ovationner; provoquer; rafraîchir; ragaillardir; ranimer; raviver; remonter le moral; remonter le moral à; reprendre des forces; requinquer; réconforter; réjouir; se remettre; se requinquer; se retaper; stimuler; susciter; tisonner; égayer
aufmöbeln actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler rafraîchir; se rafraîchir
aufpolieren actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler aplanir; arranger; astiquer; cirer; doucir; décorer; embellir; faire briller; farder; frotter; garnir; maquiller; orner; parer; planer; polir; rafraîchir; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
aufregen agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer inciter à; provoquer; susciter
aufrücken déplacer; pousser; repousser avancer; bondir; bâtir; construire; dresser; décoller; monter; monter en grade; parachever; prendre de la hauteur; promouvoir; retaper; retoucher; s'envoler; s'élever; se hisser; se retrouver au-dessus de; travailler à côté; édifier; élever; ériger; être promu
aufstoßen défoncer; ouvrir avec force; pousser décoder; détacher; enfoncer; forcer; ouvrir; ouvrir brusquement; ouvrir en poussant
auftreiben aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; inciter; majorer; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler chasser; chercher; consulter; courir; dégoter; dénicher; déterrer; faire de la vitesse; foncer; hâter; presser; s'empresser; s'informer; se dépêcher; se hâter; se presser
aufwachsen croître; dominer; grandir; pousser; s'envoler
aus der Keim herauskommen germer; pousser; s'épanouir
auskiemen germer; pousser; s'épanouir
beunruhigen agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer
bewegen agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner actionner; atteindre; battre; battre qn; bouger; concerner; déplacer; frapper qn; gifler qn; manier; manoeuvrer; mettre en mouvement; mixer; mélanger; regarder; remuer; s'agir de; se déplacer; se mouvoir; tabasser qn; taper qn; toucher; émouvoir
dringen bousculer; forcer à; insister; pousser
drücken pousser; pousser en avant appuyer; catcher; coincer; compresser; comprimer; faire pression; lutter; manquer; passer en se tortillant; peser; pincer; presser; rogner; se boudiner; se saigner aux quatre veines pour; se tordre; serrer; tordre
durchsetzen forcer à; imposer; insister; insister sur qc; pousser; presser accomplir; arriver; arriver à; continuer à pousser; effectuer; exécuter; forcer; imposer; parvenir; parvenir à; persévérer; réaliser; réussir; réussir à imposer; être reçu à
einrücken déplacer; pousser; repousser coucher; déposer; envahir; faire asseoir; faire irruption dans; fixer; installer; insérer; mettre; passer à l'improviste; placer; planter; poser; pénétrer dans; situer; stationner
entspringen germer; naître de; pousser; prendre sa source fuir; naître; s'enfuir; s'écarter; s'échapper; s'élever; s'évader; se faire; se lever; se sauver; surgir; échapper; échapper à; éviter
entstehen germer; naître de; pousser; prendre sa source alterner; altérer; changer; concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; modifier; naître; permuter; réaliser; s'élever; se faire; se lever; surgir; transformer; varier; échanger; élaborer
erhöhen augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser agrandir; amplifier; augmenter; donner une augmentation; grossir; hausser; lever; majorer; rehausser; relever; remblayer; soulever; surélever; élargir; élever; étendre
ermuntern actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; exhorter; faire plaisir à; inciter; inciter à; lancer en avant avec le pied; motiver; ovationner; presser; provoquer; rafraîchir; ragaillardir; ranimer; raviver; remonter le moral à; reprendre des forces; reprendre haleine; reprendre souffle; requinquer; réconforter; se remettre; se requinquer; stimuler; susciter; tisonner; égayer; éperonner
ermutigen actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; aiguiser; animer; applaudir; attiser; aviver; consoler; encourager; exciter; exciter à; exhorter; inciter; inciter à; motiver; ovationner; presser; provoquer; ranimer; remonter le moral; réconforter; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de
erregen agiter; attiser; bouger; mettre en émoi; pousser; remuer agacer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; atteindre; battre; concerner; exciter; inciter; irriter; picoter; piquer; regarder; s'agir de; s'irriter; stimuler; toucher; énerver
fortdrücken pousser; pousser en avant
forthelfen aider; pistonner; pousser
fortschieben pousser; pousser en avant
gedeihen croître; pousser; prospérer aller bien; prospérer; réussir
gären fermenter; pousser faire chaud; fermenter; s'échauffer; être chaud; être chaud au toucher
herandringen insister; pousser; solliciter
heranwachsen croître; dominer; grandir; pousser; s'envoler devenir adulte; grandir; mûrir
hervorgehen germer; naître de; pousser; prendre sa source aboutir à; atteindre; culminer; descendre de; germer; provenir; provenir de; résulter; se confirmer; se réaliser; venir de; être issu de; être originaire de
hinaufschieben pousser; repousser
hochtreiben augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser chasser; faire grandir; faire monter; flotter vers le haut; presser
in die Höhe treiben augmenter; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser
reizen actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler agacer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; asticoter; attirer; charmer; enchanter; enjôler; enquiquiner; envoûter; exciter; faire plaisir à; harceler; inciter; inciter à; irriter; picoter; piquer; plaire; provoquer; rendre heureux; rendre service à; réjouir; s'irriter; stimuler; susciter; séduire; taquiner; énerver
rücken déplacer; pousser; repousser
sauerwerden fermenter; pousser
schieben bousculer; faire coulisser; faire glisser; pousser; pousser en avant brouetter; donner un bourrade à; donner un coup de coude à; faire un effort; fonctionner; grogner; grommeler; gronder; marcher; produire; ronchonner; rouspéter; transporter dans une brouettte; vendre au marché noir; vendre et acheter au marché noir
schüren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner acclamer; activer; agacer; aiguillonner; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ovationner; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver
setzen déplacer; pousser; repousser amoindrir; baisser; bâtir; construire; coucher; couler; deviner; diminuer; dresser; décliner; décroître; déposer; engager; faire asseoir; faire des spéculations; faire ventre; fixer; installer; insérer; jouer; mettre; miser; mobiliser; placer; planter; poser; poser une pièce; prendre du ventre; prendre place; réduire; régresser; s'affaisser; s'asseoir; s'effoncer; s'écrouler; se placer; se plonger; se restreindre; situer; sombrer; soupçonner; spéculer; stationner; tomber; édifier; ériger
sichversetzen déplacer; pousser; repousser
stimulieren actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler activer; aggraver; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; encourager; exciter; exhorter; inciter; inciter à; lancer en avant avec le pied; motiver; picoter; piquer; presser; provoquer; ranimer; stimuler; susciter; tisonner; éperonner; être l'instigateur de
stoßen pousser; pousser en avant accrocher; agiter; botter; buter vers; choquer; cogner; digérer directement; donner contre; donner des coups de pied; donner un bourrade à; donner un coup de coude à; donner un grand coup de pied; frapper; frapper du pied; gourmer; heurter; heurter vers; pousser vers; se cogner; se heurter; se rentrer dedans; secouer; subir un choc; taper
umruhren agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner
umstellen déplacer; pousser; repousser changer de poste; contrarier; contrecarrer; convertir; déplacer; retourner; s'opposer à; se rebeller; tourner; transférer
verbessern actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler aller mieux; améliorer; améliorer sa vie; arranger; avancer; corriger; guérir; perfectionner; progresser; rationaliser; rectifier; rehausser; relever; remonter; renouer; renouveler; reprendre; revitaliser; réconforter; régénérer; rénover; réparer; rétablir; s'améliorer; se rafraîchir; se remettre; se rétablir; simplifier; soulever
verlegen déplacer; pousser; repousser ajourner; coucher; déplacer; déposer; faire asseoir; faire traîner les choses en longueur; fixer; installer; insérer; mettre; perdre; placer; poser; renvoyer; reporter; repousser; temporiser; transférer; transposer; égarer
verrücken déplacer; pousser; repousser changer de poste; déplacer; faire coulisser; repousser; transférer; transposer
verscheuchen effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser
verschieben déplacer; pousser; repousser ajourner; changer de poste; déplacer; faire coulisser; faire traîner les choses en longueur; renvoyer; reporter; repousser; temporiser; transférer

Synoniemen voor "pousser":


Wiktionary: pousser

pousser
verb
  1. Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.
  2. (intransitif) croître, se développer, en parlant des végétaux
pousser
verb
  1. einen Gegenstand durch mechanischen Druck bewegen
  2. Hilfsverb sein: seine eigene Position ändern
  3. bildlich, gehoben: jemanden oder etwas veranlassen zu etwas, jemandem etwas einräumen
  4. jemanden an einen Ort bewegen, ohne dass er es will
  5. (umgangssprachlich) sich durch Drücken und Schieben in einer Menschenmenge nach vorne bewegen
  6. (transitiv), (umgangssprachlich): mit Mühe an einen anderen Ort bringen
  7. -
  8. (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren
  9. dazu zwingen, sich in eine bestimmte Richtung zu bewegen
  1. (intransitiv) Pflanzen, Pilze: an einer bestimmten Stelle vorkommen
  2. (intransitiv) von Haaren: länger werden
Cross Translation:
FromToVia
• pousser → treiben ↔ drive — to motivate
• pousser → anstiften ↔ egg on — provoke
• pousser → wachsen ↔ grow — (intransitive) to appear or sprout
• pousser → stoßen ↔ prod — poke
• pousser → drücken; schieben; stoßen ↔ push — transitive: apply a force to (an object) so that it moves away
• pousser → drücken; schieben; stoßen ↔ push — intransitive: apply force to an object so that it moves away
• pousser → drängen; mahnen; treiben ↔ urge — to press, push, drive
• pousser → stoßen ↔ stoten — met een korte snelle beweging (weg)duwen
• pousser → wachsen ↔ groeien — groter worden
• pousser → stoßen ↔ duwen — door druk uit te oefenen doen voortbewegen

Verwante vertalingen van pousse







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2489 seconde
Page rendered in 1.0 seconds