Escroc: vertaling Frans

Overzicht

Frans naar Duits: Meer gegevens...

escroc:
- Erpresser; Betrüger; Schwindler; Hochstapler; Preller
Wiktionary:
- escroc → Betrüger, Gauner, Ganove, Ganeff
- escroc → Schwindler, Hochstaplerin, Hochstapler, Trickbetrügerin, Trickbetrüger, Schwindlerin, Gauner, Ganove, Quacksalber, Gaunerin, Betrüger, Betrügerin

Frans

Uitgebreide vertaling voor escroc (Frans) in het Duits

l'escroc
der Erpresser
- Erpresser [der ~] zelfstandig naamwoord
l'escroc (imposteur; trompeur; dupeur)
der Betrüger; der Schwindler; der Hochstapler
- Betrüger [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schwindler [der ~] zelfstandig naamwoord
- Hochstapler [der ~] zelfstandig naamwoord
l'escroc (imposteur; dupeur; trompeur)
der Betrüger; der Schwindler
- Betrüger [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schwindler [der ~] zelfstandig naamwoord
l'escroc (carambouilleur; trompeur; imposteur; dupeur)
der Preller; der Hochstapler; der Betrüger; der Schwindler
- Preller [der ~] zelfstandig naamwoord
- Hochstapler [der ~] zelfstandig naamwoord
- Betrüger [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schwindler [der ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Betrüger	carambouilleur; dupeur; escroc; imposteur; trompeur	fricoteur; trompeur
Erpresser	escroc
Hochstapler	carambouilleur; dupeur; escroc; imposteur; trompeur	fabulateur; fausseur; menteur; trompeur
Preller	carambouilleur; dupeur; escroc; imposteur; trompeur
Schwindler	carambouilleur; dupeur; escroc; imposteur; trompeur	amateur; bousilleur; bricoleur; dupeurs; escrocs; fabulateur; fausseur; fricoteur; fricoteurs; gâte-métier; menteur; menteurs; tricheurs; trompeur; trompeurs

aigrefin; bandit; brigand; cambrioleur; canaille; chenapan; coupe-jarret; crapule; crocheteur; écorcheur; écumeur; escarpe; filou; forban; charlatan; bluffeur; hâbleur; imposteur; menteur; emberlificoteur; trompeur; entôleur; voleur; pirate; extorqueur; faussaire; contrefacteur; fabricateur; falsificateur; faux-monnayeur; fraudeur; trafiquant; fricoteur; fripon; coquin; gredin; pendard; gueux; prévaricateur; concussionnaire; corrompu; pickpocket; détrousseur; larron; pillard; malfaiteur

escroc

noun

escroc

noun

eine männliche Person, die auf Kosten eines anderen versucht, sich durch Betrug einen Vorteil zu verschaffen, in dem die Unwissenheit beziehungsweise Unaufmerksamkeit des anderen ausnutzen wird
- Gauner → escroc; aigrefin; arnaqueur
umgangssprachlich abwertend: jemand, der andere betrügt und/oder schwere Straftaten begeht; jemand, der der Unterwelt angehört
- Ganove → pègre; truand; escroc; criminel
Österreich: jemand, der andere betrügt und/oder schwere Straftaten begeht; jemand, der der Unterwelt angehört
- Ganeff → truand; pègriot; pègre; escroc; criminel

Cross Translation:

From	To	Via
• escroc	→ Schwindler; Hochstaplerin; Hochstapler; Trickbetrügerin; Trickbetrüger; Schwindlerin	↔ con artist — scam operator, conman
• escroc	→ Trickbetrüger; Schwindler; Hochstapler	↔ conman — A confidence trickster
• escroc	→ Gauner; Ganove	↔ crook — a criminal who steals
• escroc	→ Quacksalber; Schwindler; Schwindlerin	↔ phony — faker (to be sorted)
• escroc	→ Schwindler; Schwindlerin; Gauner; Gaunerin; Betrüger; Betrügerin	↔ swindler — person who swindles, cheats or defrauds