Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bis:
  2. Wiktionary:
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. bis:
  2. Biß:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor bis (Frans) in het Duits

bis:

bis bijvoeglijk naamwoord

  1. bis (deux fois)
    zweimaal; doppelt

bis [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le bis (supplément; prime; extra)
    die Zugabe
    • Zugabe [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Zugabe bis; extra; prime; supplément
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doppelt bis; deux fois double; doublement; en double
zweimaal bis; deux fois

Synoniemen voor "bis":


Wiktionary: bis

bis
adjective
  1. von der Sonne gebräunt
noun
  1. nach einem Konzert zusätzlich gespieltes Stück

Verwante vertalingen van bis



Duits

Uitgebreide vertaling voor bis (Duits) in het Frans

bis:

bis bijvoeglijk naamwoord

  1. bis (bis an)
    jusqu'à

Vertaal Matrix voor bis:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
jusqu'à ce que bis; zu
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jusqu'à bis; bis an

Synoniemen voor "bis":

  • erst wenn

Wiktionary: bis

bis
  1. bezeichnet den Zeitpunkt, an welchem das Geschehen des Hauptsatzes endet
  2. -
  3. von... bis...: bezeichnet eine räumliche oder zeitliche Erstreckung
    • bisà
  4. temporal: bezeichnet den Endzeitpunkt
  5. in Grußformeln zur Verabschiedung: bezeichnet (mehr oder weniger genau) den erwarteten Zeitpunkt des nächsten Treffens
    • bisà
bis
preposition
  1. marquer un certain point que l'on atteindre et au-delà duquel on ne passe pas.
conj
  1. En attendre qu’un fait se produire à un moment donner et sans dépasser ce terme.

Cross Translation:
FromToVia
bis avant by — some time before the given time
bis → jusqu'à till — Until
bis jusque; jusqu'à; jusqu'à ce que until — up to the time of
bis → jusqu'à ce que until — up to the time that

Biß:

Biß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Biß (Zwischenmahlzeit; Schnack; Bissen)
    l'amuse-gueule; la bouchée; le snack; la friandise; le coupe-faim; le coup de dent; le repas que l'on sert à toute heure
  2. der Biß (Knacks)
    la morsure; le coup de dents

Vertaal Matrix voor Biß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amuse-gueule Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit Delikatesse; Erfrischung; Erquickung; Feinkost; Imbiß; Köstlichkeit; Leckerbissen; Leckerei; Leckereien; Nascherei; Naschwerk; Süßigkeit; Süßigkeiten; etwas Süßes
bouchée Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit Bissen; Happen; Mundvoll; Praline; Schokoladepraline
coup de dent Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit Anbeißen; Reinbeißen
coup de dents Biß; Knacks
coupe-faim Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit
friandise Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit Bissen; Delikatesse; Erfrischung; Erquickung; Happen; Herrlichkeit; Imbiß; Kandis; Köstlichkeit; Leckerbissen; Leckerei; Leckereien; Nascherei; Süßigkeiten
morsure Biß; Knacks Anbeißen; Beißen; Reinbeißen; Seitenstich
repas que l'on sert à toute heure Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit
snack Bissen; Biß; Schnack; Zwischenmahlzeit Imbiß; Pommes-frites-Bude; Schnellbüfett; Schnellgaststätte

Verwante vertalingen van bis