Frans

Uitgebreide vertaling voor bandes (Frans) in het Duits

bandes:

bandes [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bandes
    die Schnur
    • Schnur [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. la bandes
    die Schnürchen
  3. la bandes (bords; jantes)
    die Ränder; die Säume
    • Ränder [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Säume [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bandes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ränder bandes; bords; jantes action d'ourler; marges
Schnur bandes bandage; bandeau; corde; cordon; câble; ficelle; fil; ligne; pli; reliure; ride; ruban; serre-tête; sillon; trait; tresse
Schnürchen bandes
Säume bandes; bords; jantes action d'ourler; marges

bandes vorm van bander:

bander werkwoord (bande, bandes, bandons, bandez, )

  1. bander

Conjugations for bander:

Présent
  1. bande
  2. bandes
  3. bande
  4. bandons
  5. bandez
  6. bandent
imparfait
  1. bandais
  2. bandais
  3. bandait
  4. bandions
  5. bandiez
  6. bandaient
passé simple
  1. bandai
  2. bandas
  3. banda
  4. bandâmes
  5. bandâtes
  6. bandèrent
futur simple
  1. banderai
  2. banderas
  3. bandera
  4. banderons
  5. banderez
  6. banderont
subjonctif présent
  1. que je bande
  2. que tu bandes
  3. qu'il bande
  4. que nous bandions
  5. que vous bandiez
  6. qu'ils bandent
conditionnel présent
  1. banderais
  2. banderais
  3. banderait
  4. banderions
  5. banderiez
  6. banderaient
passé composé
  1. ai bandé
  2. as bandé
  3. a bandé
  4. avons bandé
  5. avez bandé
  6. ont bandé
divers
  1. bande!
  2. bandez!
  3. bandons!
  4. bandé
  5. bandant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor bander:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auf etwas abfahren bander
auf etwas geil sein bander

Synoniemen voor "bander":


Wiktionary: bander

bander bander
verb
  1. (transitiv) mit Bandagen umwickeln; eine Bandage anlegen
  2. etwas verbinden: etw. mischen, koppeln, kuppeln, zu einem Gefüge oder in eine enge Beziehung zusammenbringen; ineinanderpassen, aneinanderfügen; einen Bund, ein Bündnis, eine Verbindung, eine Beziehung eingehen, abschließen

Cross Translation:
FromToVia
bander lassen; spielen; Muskeln flex — to tighten one's muscles

à bandes:

à bandes bijvoeglijk naamwoord

  1. à bandes
    verbunden

Vertaal Matrix voor à bandes:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbunden à bandes allié; apparenté; familial; liant; lié; lié à; noué; par rapport à; proche; réuni; unanime; unanimement; uni; unissant

Verwante vertalingen van bandes