Frans
Uitgebreide vertaling voor rugir (Frans) in het Duits
rugir:
rugir werkwoord (rugis, rugit, rugissons, rugissez, rugissent, rugissais, rugissait, rugissions, rugissiez, rugissaient, rugîmes, rugîtes, rugirent, rugirai, rugiras, rugira, rugirons, rugirez, rugiront)
-
rugir (piailler; mugir; crier; beugler; glapir; hurler)
schreien; brüllen; toben; heulen; jubeln; johlen; keifen; jauchzen; herausschreien; lautauf schreien-
herausschreien werkwoord (schreie heraus, schreist heraus, schreit heraus, schrie heraus, schriet heraus, herausgeschrieen)
-
lautauf schreien werkwoord (schreie lautauf, schreist lautauf, schreit lautauf, schrie lautauf, schriet lautauf, lautauf geschrieen)
-
rugir (pleurer; crier; hurler; pleurnicher; criailler; brailler; geindre; glapir; chialer; mugir; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; beugler; feuler)
Conjugations for rugir:
Présent
- rugis
- rugis
- rugit
- rugissons
- rugissez
- rugissent
imparfait
- rugissais
- rugissais
- rugissait
- rugissions
- rugissiez
- rugissaient
passé simple
- rugis
- rugis
- rugit
- rugîmes
- rugîtes
- rugirent
futur simple
- rugirai
- rugiras
- rugira
- rugirons
- rugirez
- rugiront
subjonctif présent
- que je rugisse
- que tu rugisses
- qu'il rugisse
- que nous rugissions
- que vous rugissiez
- qu'ils rugissent
conditionnel présent
- rugirais
- rugirais
- rugirait
- rugirions
- rugiriez
- rugiraient
passé composé
- ai rugi
- as rugi
- a rugi
- avons rugi
- avez rugi
- ont rugi
divers
- rugis!
- rugissez!
- rugissons!
- rugi
- rugissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles