Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Zoek: fabrique

Franse en Duitse zoekresultaten voor: fabrique

Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. fabrique:
  2. fabriqué:
  3. fabriquer:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor fabrique (Frans) in het Duits

fabrique:

fabrique [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la fabrique (usine; manufacture)
    die Fabrik; Werk; der Betrieb; Kraftwerk; Gewerbe; die Industrie
    • Fabrik [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Werk [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Betrieb [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kraftwerk [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gewerbe [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Industrie [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. la fabrique
    Factory; Zuordnungsinstanz

Vertaal Matrix voor fabrique:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Betrieb fabrique; manufacture; usine affaire; affluence; animation; association; bousculade; brouhaha; bruit; chahut; chichis; cohue; compagnie; entreprise; entreprise commerciale; exploitation; exploitation commerciale; firme; foule; maison; maison de commerce; poussée; rumeur; société; tam-tam; tapage; tumulte; vacarme; établissement
Fabrik fabrique; manufacture; usine
Gewerbe fabrique; manufacture; usine activité; affairement; artisanat; bureaux; compagnie; entreprise; entreprise commerciale; entreprises; exploitation; exploitation commerciale; firme; maison; métier; profession; pupitres; société; tables de travail; établissement
Industrie fabrique; manufacture; usine activité; affairement; application; diligence
Kraftwerk fabrique; manufacture; usine centrale électrique; générateur; station énergétique
Werk fabrique; manufacture; usine acte; action; chef-d'oeuvre; création; fait; geste; objet d'art; oeuvre; oeuvre d'art; oeuvres complètes; ouvrage; produit; travail
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Factory fabrique
Zuordnungsinstanz fabrique

Synoniemen voor "fabrique":


Wiktionary: fabrique

fabrique
noun
  1. industrie|fr bâtiment où l’on fabriquer des objets destiner aux différents usages de la vie ; usine.
fabrique
noun
  1. Betriebsstätte, an der Produkte industriell hergestellt oder bearbeitet werden
  2. die Gesamtheit aller Gebäude, Produktionsanlagen, Belegschaft und Leitung an einem Standort zum Zweck der industriellen Massenproduktion
Cross Translation:
FromToVia
• fabrique → Fabrik; Werk; Manufaktur ↔ factory — manufacturing place

fabriquée:


Synoniemen voor "fabriquée":

  • bâtie; construite

fabriqué:

fabriqué bijvoeglijk naamwoord

  1. fabriqué (composé; fait; produit; réalisé; confectionné)
    gemacht; produziert; hergestellt; geschaffen

Vertaal Matrix voor fabriqué:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemacht composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé créé; fait; né; réalisé; venu au monde
geschaffen composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé créé; fait; né; réalisé; venu au monde
hergestellt composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé
produziert composé; confectionné; fabriqué; fait; produit; réalisé fait; façonné; formé; moulé

Synoniemen voor "fabriqué":


fabrique vorm van fabriquer:

fabriquer werkwoord (fabrique, fabriques, fabriquons, fabriquez, )

  1. fabriquer (créer; faire; construire; )
    machen; produzieren; herstellen; kreieren; schaffen; verfertigen; bilden; erschaffen; fabrizieren; entwickeln; tun; konstruieren; entwerfen; erzeugen; schöpfen; gestalten; erfinden; anfertigen; hervorbringen; formen; ins Leben rufen; entstehen; skizzieren
    • machen werkwoord (mache, machst, macht, machte, machtet, gemacht)
    • produzieren werkwoord (produziere, produzierst, produziert, produzierte, produziertet, produziert)
    • herstellen werkwoord (herstelle, herstellst, herstellt, herstellte, herstelltet, hergestellt)
    • kreieren werkwoord (kreiere, kreierst, kreiert, kreierte, kreiertet, gekreiert)
    • schaffen werkwoord (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • verfertigen werkwoord (verfertige, verfertigst, verfertigt, verfertigte, verfertigtet, verfertigt)
    • bilden werkwoord (bilde, bildest, bildet, bildete, bildetet, gebildet)
    • erschaffen werkwoord
    • fabrizieren werkwoord (fabriziere, fabrizierst, fabriziert, fabrizierte, fabriziertet, fabriziert)
    • entwickeln werkwoord (entwickele, entwickelst, entwickelt, entwickelte, entwickeltet, entwickelt)
    • tun werkwoord (tue, tuest, tut, tat, tatet, getan)
    • konstruieren werkwoord (konstruiere, konstruierst, konstruiert, konstruierte, konstruiertet, konstruiert)
    • entwerfen werkwoord (entwerfe, entwirfst, entwirft, entwarf, entwarft, entworfen)
    • erzeugen werkwoord (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • schöpfen werkwoord (schöpfe, schöpfst, schöpft, schöpfte, schöpftet, geschöpft)
    • gestalten werkwoord (gestalte, gestaltest, gestaltet, gestaltete, gestaltetet, gestaltet)
    • erfinden werkwoord (erfinde, erfindest, erfindet, erfand, erfandet, erfunden)
    • anfertigen werkwoord (fertige an, fertigst an, fertigt an, fertigte an, fertigtet an, angefertigt)
    • hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
    • formen werkwoord (forme, formst, formt, formte, formtet, geformt)
    • ins Leben rufen werkwoord
    • entstehen werkwoord (entstehe, entstehst, entsteht, entstand, entstandet, entstanden)
    • skizzieren werkwoord (skizziere, skizzierst, skizziert, skizzierte, skizziertet, skizziert)
  2. fabriquer (produire; créer)
    produzieren; machen; herstellen; verfertigen; verfassen; anfertigen; fabrizieren; entwickeln; erzeugen; fertigbringen; vorbringen; zeugen
    • produzieren werkwoord (produziere, produzierst, produziert, produzierte, produziertet, produziert)
    • machen werkwoord (mache, machst, macht, machte, machtet, gemacht)
    • herstellen werkwoord (herstelle, herstellst, herstellt, herstellte, herstelltet, hergestellt)
    • verfertigen werkwoord (verfertige, verfertigst, verfertigt, verfertigte, verfertigtet, verfertigt)
    • verfassen werkwoord (verfasse, verfasst, verfasste, verfasstet, verfaßt)
    • anfertigen werkwoord (fertige an, fertigst an, fertigt an, fertigte an, fertigtet an, angefertigt)
    • fabrizieren werkwoord (fabriziere, fabrizierst, fabriziert, fabrizierte, fabriziertet, fabriziert)
    • entwickeln werkwoord (entwickele, entwickelst, entwickelt, entwickelte, entwickeltet, entwickelt)
    • erzeugen werkwoord (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • vorbringen werkwoord (bringe vor, bringst vor, bringt vor, brachte vor, brachtet vor, vorgebracht)
    • zeugen werkwoord (zeuge, zeugst, zeugt, zeugte, zeugtet, gezeugt)
  3. fabriquer (manigancer; ficher)
    treiben; aushecken; ausfädeln
    • treiben werkwoord (treibe, treibst, treibt, trieb, triebt, getrieben)
    • aushecken werkwoord (hecke aus, heckst aus, heckt aus, heckte aus, hecktet aus, ausgeheckt)
    • ausfädeln werkwoord (fädele aus, fädelst aus, fädelt aus, fädelte aus, fädeltet aus, ausgefädelt)
  4. fabriquer (concocter; inventer; imaginer)
    ausknobeln; sich ausdenken
    • ausknobeln werkwoord (knobele aus, knobelst aus, knobelt aus, knobelte aus, knobeltet aus, ausgeknobelt)
    • sich ausdenken werkwoord (denke mich aus, denkst dich aus, denkt sich aus, dachte sich aus, dachtet euch aus, sich ausgedacht)
  5. fabriquer (accomplir; effectuer; exécuter; réaliser)
    sich vollziehen; eintreten

Conjugations for fabriquer:

Présent
  1. fabrique
  2. fabriques
  3. fabrique
  4. fabriquons
  5. fabriquez
  6. fabriquent
imparfait
  1. fabriquais
  2. fabriquais
  3. fabriquait
  4. fabriquions
  5. fabriquiez
  6. fabriquaient
passé simple
  1. fabriquai
  2. fabriquas
  3. fabriqua
  4. fabriquâmes
  5. fabriquâtes
  6. fabriquèrent
futur simple
  1. fabriquerai
  2. fabriqueras
  3. fabriquera
  4. fabriquerons
  5. fabriquerez
  6. fabriqueront
subjonctif présent
  1. que je fabrique
  2. que tu fabriques
  3. qu'il fabrique
  4. que nous fabriquions
  5. que vous fabriquiez
  6. qu'ils fabriquent
conditionnel présent
  1. fabriquerais
  2. fabriquerais
  3. fabriquerait
  4. fabriquerions
  5. fabriqueriez
  6. fabriqueraient
passé composé
  1. ai fabriqué
  2. as fabriqué
  3. a fabriqué
  4. avons fabriqué
  5. avez fabriqué
  6. ont fabriqué
divers
  1. fabrique!
  2. fabriquez!
  3. fabriquons!
  5. fabriqué
  6. fabriquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fabriquer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anfertigen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer alterner; altérer; changer; modifier; permuter; transformer; varier; échanger
ausfädeln fabriquer; ficher; manigancer briser; curer; déboutonner; débrancher; débrayer; débrouiller; déchiffrer; déconnecter; décortiquer; découdre; décrypter; défaire; défaire les boutons; dégager; dégrafer; démêler; dénouer; dérober; déroger; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; explorer; extraire; interrompre; nettoyer; nettoyer à fond; ouvrir; rompre; s'effiler; s'effilocher; s'effranger; s'érailler; tirer de; transgresser
aushecken fabriquer; ficher; manigancer curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; extraire; nettoyer; nettoyer à fond; tirer de
ausknobeln concocter; fabriquer; imaginer; inventer déchiffrer; décoder; découvrir; décrypter; démêler; dénouer; jouer aux dés; résoudre; s'effiler; s'effilocher; s'effranger; s'érailler
bilden concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer accomplir; alterner; altérer; changer; composer; déployer; développer; effectuer; entraîner; exercer; faire des exercices; façonner; former; instruire; modeler; modifier; mouler; permuter; réaliser; s'entraîner; s'exercer; s'épanouir; transformer; varier; échanger; éduquer; évoluer
eintreten accomplir; effectuer; exécuter; fabriquer; réaliser adhérer; apparaître; défoncer à coups de pied; enfoncer; enfoncer à coups de pied; entrer; entrer dans; entrer en vigueur; mettre; montrer; nouer; paraître; pénétrer; pénétrer dans; rentrer; s'élever; se lever; surgir
entstehen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer alterner; altérer; changer; germer; modifier; naître; naître de; permuter; pousser; prendre sa source; réaliser; s'élever; se faire; se lever; surgir; transformer; varier; échanger
entwerfen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer concevoir; croquer; dessiner; décrire; dépeindre; esquisser; tracer le plan de; ébaucher; écrire; écrire le concept; élaborer
entwickeln concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer concevoir; dessiner; déployer; développer; entraîner; exercer; faire des exercices; former; instruire; s'entraîner; s'exercer; s'épanouir; tracer le plan de; éduquer; élaborer; évoluer
erfinden concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer concevoir; considérer; conter des mensonges; dessiner; développer; fabuler; faire accroire à; faire l'hypocrite; faire semblant; feindre; imaginer; inventer; mentir; méditer; prétendre; prétexter; raconter des histoires; réfléchir; s'épanouir; simuler; songer; tracer le plan de; tramer; élaborer; évoluer; être pensif
erschaffen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer alterner; altérer; changer; modifier; permuter; rancuner; transformer; varier; échanger; élucubrer
erzeugen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer accomplir; causer; cultiver; effectuer; engendrer; procréer; produire; provoquer; réaliser; susciter
fabrizieren concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer
fertigbringen créer; fabriquer; produire accomplir; achever; améliorer; arracher; arranger; arriver; arriver à; arrêter; casser; cesser; compléter; conclure; couper; délimiter; déraciner; effectuer; en finir; exécuter; finir; interrompre; jouer un tour à qn; limiter; mettre au point; mettre fin à; parachever; parfaire; parvenir; parvenir à; parvenir à enlever; perfectionner; prendre fin; rendre complet; réaliser; résilier; réussir; réussir à achever; réussir à faire; s'achever; savoir s'y prendre; se terminer; stopper; supplémenter; suspendre; tenir levé; terminer; être reçu à
formen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer donner corps à; déployer; développer; exister; faire du modelage; façonner; former; modeler; mouler; pétrir; travailler
gestalten concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer arranger; composer; corriger; donner corps à; donner forme à quelque chose; exister; faire du modelage; façonner; former; garnir; garnir des plats; modeler; mouler; pétrir; rajuster; styliser; travailler
herstellen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer accomplir; changer; coucher; déposer; effectuer; mettre; placer; planter; poser; remettre en état; renouveler; réaliser; rénover; se substituer à; situer; stationner
hervorbringen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer concevoir; cultiver; dessiner; déterrer; faire l'élevage de; mettre au jour; montrer; porter; produire; s'exprimer; se dévoiler; se manifester; se révéler; sortir; tracer le plan de; traîner; trimballer; élaborer; élever
ins Leben rufen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer
konstruieren concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer bâtir; concevoir; construire; dessiner; dresser; tracer le plan de; édifier; élaborer; ériger
kreieren concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer concevoir; dessiner; tracer le plan de; élaborer
machen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer fonctionner; marcher
produzieren concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer
schaffen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer accomplir; allouer; arracher; arranger; arriver; arriver à; arriver à bout de; créer; cultiver; distribuer; diviser; déraciner; développer; effectuer; employer; exploiter; extraire; exécuter; faire; faire travailler; faire valoir; fonctionner; fournir; marcher; mettre en exploitation; mettre à la disposition; mettre à profit; partager; parvenir; parvenir à; procurer; remettre; réaliser; répartir; répondre à l'attente; réussir; s'acquitter de; savoir s'y prendre; se servir de; servir; sortir de; tirer de; user de; utiliser; venir à bout de; verser
schöpfen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer extraire; manger à la cuiller; tirer de
sich ausdenken concocter; fabriquer; imaginer; inventer concevoir; concevoir un plan; considérer; envisager; fabuler; imaginer; méditer; organiser; planifier; projeter; préparer; prévoir; réfléchir; songer; tramer; être pensif
sich vollziehen accomplir; effectuer; exécuter; fabriquer; réaliser
skizzieren concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer croquer; décrire; dépeindre; esquisser; ébaucher; écrire; écrire le concept
treiben fabriquer; ficher; manigancer accomplir; appliquer; commettre; commettre un acte; cultiver; curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; exercer; extraire; exécuter; faire; faire accidentellement; faire l'amour; fonctionner; marcher; monter; nettoyer; nettoyer à fond; pratiquer; produire; réaliser; s'acquitter de; s'élever; se dresser; se lever; surgir; tirer de; venir en haut
tun concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; réaliser; élaborer accomplir; agir; effectuer; employer; exécuter; faire; faire marcher; faire un procès à; faire usage de; fonctionner; manipuler; marcher; mettre en marche; opérer; procéder; réaliser; s'acquitter de; s'occuper de; s'y prendre; se servir de; travailler; user; user de; utiliser
verfassen créer; fabriquer; produire composer
verfertigen concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; produire; réaliser; élaborer alterner; altérer; changer; modifier; permuter; transformer; varier; échanger
vorbringen créer; fabriquer; produire appuyer; avancer; avancer des arguments; avancer qc; avoir influence; conseiller; entamer; lancer; mettre qc en avance; nommer; patronner; postuler; proposer; préconiser; présenter; présupposer; recommander; se présenter comme postulant; soulever; émettre l'opinion
zeugen créer; fabriquer; produire cultiver; produire
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erschaffen créé; fait; né; réalisé; venu au monde

Synoniemen voor "fabriquer":


Wiktionary: fabriquer

fabriquer
verb
  1. exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
fabriquer
verb
  1. etwas (meist Unwahres) künstlich herstellen
  2. einen Gegenstand (gewerbsmäßig) anfertigen
Cross Translation:
FromToVia
• fabriquer → fabrizieren; erzeugen ↔ fabricate — to form into a whole by uniting its parts
• fabriquer → erzeugen; herstellen; fabrizieren ↔ fabricate — to form by art and labor; to manufacture
• fabriquer → herstellen ↔ manufacture — to make things
• fabriquer → herstellen ↔ vervaardigen — maken, samenstellen
• fabriquer → fabrizieren; produzieren; herstellen ↔ fabriceren — een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen
• fabriquer → anfertigen ↔ aanmaken — een bepaalde substantie produceren

Verwante vertalingen van fabrique







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0939 seconde
Page rendered in 1.0 seconds