Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
sombre:
- dunkel; düster; trübe; gedrückt; finster; trüb; unbeleuchtet; traurig; Ich bedauere es nicht!; trauernd; trübsinnig; trübselig; niedergeschlagen; verdrießlich; bedrückt; schwermütig; freudlos; griesgrämig; mürrisch; launenhaft; grimmig; launisch; schlechtgelaunt; übellaunig; schwarzseherisch; melancholisch; pessimistisch; greis; grau; graufarbig; dumpf; farblos; falb; dumpfig; flau; glanzlos; betrübt; öde; besonders; außergewöhnlich; außerordentlich; auffällig; selten; melancholische; schwermütige; trostlos; mismutig
-
sombrer:
- untergehen; sinken; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen; abrutschen; einsacken; glitschen; schrumpfen; einbrechen; zurückgehen; vergehen; zerfallen; zurücklaufen; zugrunde gehen; durchfallen; setzen; sausen; zinken; herabsacken; einschlafen; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; verzinken; einnicken; galvanisieren
-
Wiktionary:
- sombre → wehmütig, dunkel, finster, düster, trübe
- sombre → dunkel, finster, düster, trübe, verdrießlich, mißmutig, trüb
- sombrer → in den Abgrund stürzen, in den Abgründ versinken, untergehen
- sombrer → sinken
Frans
Uitgebreide vertaling voor sombre (Frans) in het Duits
sombre:
-
sombre (pas éclairé; obscur; noir; ténébreux; obscurément)
-
sombre (affligé de; dolent)
traurig; Ich bedauere es nicht!; trübe; trauernd; trüb; trübsinnig-
traurig bijvoeglijk naamwoord
-
Ich bedauere es nicht! bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
trauernd bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
trübsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (désolant; triste; morne; lugubre; morose)
-
sombre (morose; triste; maussade; sinistre; morne)
trüb; niedergeschlagen; verdrießlich; düster; bedrückt; schwermütig; freudlos; griesgrämig; trübsinnig; mürrisch; launenhaft; finster; grimmig; trübselig; launisch; gedrückt; schlechtgelaunt; übellaunig-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
niedergeschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
düster bijvoeglijk naamwoord
-
bedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
schwermütig bijvoeglijk naamwoord
-
freudlos bijvoeglijk naamwoord
-
griesgrämig bijvoeglijk naamwoord
-
trübsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
mürrisch bijvoeglijk naamwoord
-
launenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
grimmig bijvoeglijk naamwoord
-
trübselig bijvoeglijk naamwoord
-
launisch bijvoeglijk naamwoord
-
gedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
schlechtgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
übellaunig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (atrabilaire; mélancolique)
schwarzseherisch; melancholisch; pessimistisch-
schwarzseherisch bijvoeglijk naamwoord
-
melancholisch bijvoeglijk naamwoord
-
pessimistisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (grisâtre; gris; blême; mat; terne)
greis; grau; graufarbig; finster; dumpf; farblos; falb; dumpfig; düster; flau; glanzlos-
greis bijvoeglijk naamwoord
-
grau bijvoeglijk naamwoord
-
graufarbig bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
dumpf bijvoeglijk naamwoord
-
farblos bijvoeglijk naamwoord
-
falb bijvoeglijk naamwoord
-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
düster bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
glanzlos bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (affligé; triste; morose)
traurig; betrübt; verdrießlich; schwermütig; trübselig; gedrückt; trübsinnig; trüb-
traurig bijvoeglijk naamwoord
-
betrübt bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
schwermütig bijvoeglijk naamwoord
-
trübselig bijvoeglijk naamwoord
-
gedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
trübsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (affligé; triste; mélancolique; morose)
verdrießlich; gedrückt; trüb; betrübt; trübsinnig; schwermütig; trübselig-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
gedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
betrübt bijvoeglijk naamwoord
-
trübsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schwermütig bijvoeglijk naamwoord
-
trübselig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (morne; désert)
-
sombre (spécial; très; exceptionnel; extrêmement; extrême; extraordinaire; particulier; au plus haut degré; original; fort; au plus haut point; extraordinairement; bizarre; extravagant; excentrique; excessivement; affligé de; déplorable; saugrenu; ultra; tristement; triste; affligeant; affligé; excentriquement; à l'extrême)
besonders; außergewöhnlich; außerordentlich; auffällig; selten-
besonders bijvoeglijk naamwoord
-
außergewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
außerordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
auffällig bijvoeglijk naamwoord
-
selten bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (mélancolique; triste; morose; chagrin; noir; morne; lugubre)
melancholisch; schwermütig; trübselig-
melancholisch bijvoeglijk naamwoord
-
schwermütig bijvoeglijk naamwoord
-
trübselig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (mélancolique; triste; morose; morne; mélancoliquement)
melancholische; schwermütige-
melancholische bijvoeglijk naamwoord
-
schwermütige bijvoeglijk naamwoord
-
-
sombre (désolant; tristement; peu attrayant; mélancolique; lâchement; triste; morne; découragé; ténébreux; sans joie; abattu; morose; déprimé; peu aimable; lâche; gris; terne; maussade; blême; pessimiste; grisâtre; affligé; peu intime)
Vertaal Matrix voor sombre:
Synoniemen voor "sombre":
Wiktionary: sombre
sombre
Cross Translation:
adjective
sombre
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sombre | → dunkel; finster | ↔ dark — having an absolute or relative lack of light |
• sombre | → düster; finster; trübe | ↔ gloomy — imperfectly illuminated |
• sombre | → düster | ↔ gloomy — affected with, or expressing, gloom; melancholy |
• sombre | → verdrießlich; mißmutig | ↔ morose — Sullen, gloomy; showing a brooding ill humour |
• sombre | → düster; trüb | ↔ murky — hard to see through |
• sombre | → düster; finster | ↔ somber — dark or dreary in character; joyless; grim |
sombré:
Synoniemen voor "sombré":
sombre vorm van sombrer:
sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, sombrent, sombrais, sombrait, sombrions, sombriez, sombraient, sombrai, sombras, sombra, sombrâmes, sombrâtes, sombrèrent, sombrerai, sombreras, sombrera, sombrerons, sombrerez, sombreront)
-
sombrer (s'effoncer dans l'eau; couler)
untergehen; sinken; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen-
herunterrutschen werkwoord (rutsche herunter, rutschst herunter, rutscht herunter, rutschte herunter, rutschtet herunter, heruntergerutscht)
-
sichsenken werkwoord
-
sombrer (s'enfoncer; couler; s'enliser)
abrutschen; fallen; einsacken; glitschen; versinken; schrumpfen; einbrechen; zurückgehen; einstürzen; einsinken-
zurückgehen werkwoord (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
-
sombrer (périr; pourrir)
vergehen; zurückgehen; zerfallen; zurücklaufen-
zurückgehen werkwoord (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
-
zurücklaufen werkwoord (laufe zurück, läufst zurück, läuft zurück, lief zurück, liefet zurück, zurückgelaufen)
-
sombrer (périr; être tué; mourir)
untergehen; zugrunde gehen-
zugrunde gehen werkwoord (gehe zugrunde, gehst zugrunde, geht zugrunde, gang zugrunde, ganget zugrunde, zugrunde gegangen)
-
sombrer (baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer)
senken; einsacken; durchfallen; fallen; sinken; setzen; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; abrutschen; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren-
durchfallen werkwoord (falle durch, fällst durch, fällt durch, fiel durch, fielt durch, durchgefallen)
-
herabsacken werkwoord (sacke herab, sackst herab, sackt herab, sackte herab, sacktet herab, herabgesackt)
-
einschlafen werkwoord (schlafe ein, schläfst ein, schläft ein, schlief ein, schlieft ein, eingeschlafen)
-
einschlummern werkwoord (schlummere ein, schlummerst ein, schlummert ein, schlummerte ein, schlummertet ein, eingeschlummert)
-
durchrasseln werkwoord (durchrassele, durchrasselst, durchrasselt, durchrasselte, durchrasseltet, durchrasselt)
-
aus Zink werkwoord
-
herunterrutschen werkwoord (rutsche herunter, rutschst herunter, rutscht herunter, rutschte herunter, rutschtet herunter, heruntergerutscht)
-
galvanisieren werkwoord (galvanisiere, galvanisierst, galvanisiert, galvanisierte, galvanisiertet, galvanisiert)
-
sombrer (s'enfoncer; galvaniser; couler; se plonger)
versenken; galvanisieren-
galvanisieren werkwoord (galvanisiere, galvanisierst, galvanisiert, galvanisierte, galvanisiertet, galvanisiert)
Conjugations for sombrer:
Présent
- sombre
- sombres
- sombre
- sombrons
- sombrez
- sombrent
imparfait
- sombrais
- sombrais
- sombrait
- sombrions
- sombriez
- sombraient
passé simple
- sombrai
- sombras
- sombra
- sombrâmes
- sombrâtes
- sombrèrent
futur simple
- sombrerai
- sombreras
- sombrera
- sombrerons
- sombrerez
- sombreront
subjonctif présent
- que je sombre
- que tu sombres
- qu'il sombre
- que nous sombrions
- que vous sombriez
- qu'ils sombrent
conditionnel présent
- sombrerais
- sombrerais
- sombrerait
- sombrerions
- sombreriez
- sombreraient
passé composé
- ai sombré
- as sombré
- a sombré
- avons sombré
- avez sombré
- ont sombré
divers
- sombre!
- sombrez!
- sombrons!
- sombré
- sombrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor sombrer:
Synoniemen voor "sombrer":
Wiktionary: sombrer
sombrer
Cross Translation:
verb
-
marine|fr Être submerger, couler bas par l’effet soit d’un coup de vent, soit d’une voie d’eau.
- sombrer → in den Abgrund stürzen; in den Abgründ versinken; untergehen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sombrer | → sinken | ↔ founder — to sink |