Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
choquant:
- unerwartet; unvorhergesehen; unversehens; plötzlich; unvermutet; auf einmal; unverhofft; jählings; verkehrt; falsch; schief; unpassend; unrichtig; unmoralisch; schamlos; ungehörig; grob; fehlerhaft; fälschlich; unschicklich; roh; unanständig; fälschlicherweise; indiskret; respektlos; ungezogen; derb; unangebracht; unrecht; lasterhaft; unsittlich; ungebührlich; frivol; unzart; unehrenhaft; ungeziemend; unangenehm; widerwärtig; stinkig; unsauber; schmutzig; eklig; ekelhaft; entsetzlich; fettig; schweinisch; schmierig; schmuddelig; schlüpfrig; ekelerregend; unflätig; stinkend; anstößig; übel; widerlich; schlecht; unvermittelt; schlagartig; empörend; abstoßend
- choquer:
-
Wiktionary:
- choquant → widerlich
- choquer → Anstoß erregen
- choquer → schockieren
Frans
Uitgebreide vertaling voor choquant (Frans) in het Duits
choquant:
-
choquant (imprévu; inattendu; soudain; brusquement; soudainement; tout à coup; gauche; promptement; précipitamment; rapidement; du coup; prompt; subitement; balourd; subito; cru; sec; rapide; subit; brusque; vite; sèche; rudement; inopiné; abrupt; d'un coup; à l'improviste; tout d'un coup; d'un ton brusque)
unerwartet; unvorhergesehen; unversehens; plötzlich; unvermutet; auf einmal; unverhofft; jählings-
unerwartet bijvoeglijk naamwoord
-
unvorhergesehen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehens bijvoeglijk naamwoord
-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
unvermutet bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
unverhofft bijvoeglijk naamwoord
-
jählings bijvoeglijk naamwoord
-
-
choquant (incorrect; inconvenant; impudique; inconvenablement; mal; mauvais; indécemment; cru; inconvenable; grossier; indécent)
verkehrt; falsch; schief; unpassend; unrichtig; unmoralisch; schamlos; ungehörig; grob; fehlerhaft; fälschlich; unschicklich; roh; unanständig; fälschlicherweise; indiskret; respektlos; ungezogen; derb; unangebracht; unrecht; lasterhaft; unsittlich; ungebührlich; frivol; unzart; unehrenhaft; ungeziemend-
verkehrt bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
schief bijvoeglijk naamwoord
-
unpassend bijvoeglijk naamwoord
-
unrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
unmoralisch bijvoeglijk naamwoord
-
schamlos bijvoeglijk naamwoord
-
ungehörig bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
fehlerhaft bijvoeglijk naamwoord
-
fälschlich bijvoeglijk naamwoord
-
unschicklich bijvoeglijk naamwoord
-
roh bijvoeglijk naamwoord
-
unanständig bijvoeglijk naamwoord
-
fälschlicherweise bijvoeglijk naamwoord
-
indiskret bijvoeglijk naamwoord
-
respektlos bijvoeglijk naamwoord
-
ungezogen bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
unangebracht bijvoeglijk naamwoord
-
unrecht bijvoeglijk naamwoord
-
lasterhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unsittlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungebührlich bijvoeglijk naamwoord
-
frivol bijvoeglijk naamwoord
-
unzart bijvoeglijk naamwoord
-
unehrenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ungeziemend bijvoeglijk naamwoord
-
-
choquant (désagréable; répugnant; dégoûtant; fâcheux; écoeurant; repoussant; malpropre; révoltant; crasseux; salement; sordidement)
unangenehm; widerwärtig; stinkig; unsauber; schmutzig; eklig; ekelhaft; entsetzlich; fettig; schweinisch; schmierig; schmuddelig; schlüpfrig; ekelerregend; unflätig; stinkend-
unangenehm bijvoeglijk naamwoord
-
widerwärtig bijvoeglijk naamwoord
-
stinkig bijvoeglijk naamwoord
-
unsauber bijvoeglijk naamwoord
-
schmutzig bijvoeglijk naamwoord
-
eklig bijvoeglijk naamwoord
-
ekelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
entsetzlich bijvoeglijk naamwoord
-
fettig bijvoeglijk naamwoord
-
schweinisch bijvoeglijk naamwoord
-
schmierig bijvoeglijk naamwoord
-
schmuddelig bijvoeglijk naamwoord
-
schlüpfrig bijvoeglijk naamwoord
-
ekelerregend bijvoeglijk naamwoord
-
unflätig bijvoeglijk naamwoord
-
stinkend bijvoeglijk naamwoord
-
-
choquant (offensant; outrageant; grossier; indécent; scandaleux; honteux; injurieux)
-
choquant (ayant mal au coeur; désolant; morne; pris de nausées; dégoûtant; écoeuré; maladif; malsain; indisposé; dégueulasse; écoeurant; repoussant; morose; sordidement; insalubre; répugnant; malpropre; inconsolable; mélancolique; immonde; révoltant; crasseux; patraque; salement)
-
choquant (abrupt; tout à coup; brusquement; soudain; soudainement; brusque; imprévu; du coup; inopiné; promptement; inattendu; prompt; subitement; balourd; subito; gauche; précipitamment; subit; sèche; d'un coup; tout d'un coup; d'un ton brusque)
plötzlich; auf einmal; unerwartet; unvermittelt; unversehens; schlagartig-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
unerwartet bijvoeglijk naamwoord
-
unvermittelt bijvoeglijk naamwoord
-
unversehens bijvoeglijk naamwoord
-
schlagartig bijvoeglijk naamwoord
-
-
choquant (offensant; injurieux)
Vertaal Matrix voor choquant:
Synoniemen voor "choquant":
choquer:
choquer werkwoord (choque, choques, choquons, choquez, choquent, choquais, choquait, choquions, choquiez, choquaient, choquai, choquas, choqua, choquâmes, choquâtes, choquèrent, choquerai, choqueras, choquera, choquerons, choquerez, choqueront)
-
choquer (faire scandale; heurter)
-
choquer
Anstoß erregen-
Anstoß erregen werkwoord
-
-
choquer (se rentrer dedans; se heurter; accrocher; cogner; heurter; donner contre; se cogner)
stoßen; kollidieren; zusammenprallen; zusammenstoßen-
zusammenprallen werkwoord (pralle zusammen, prallst zusammen, prallt zusammen, prallte zusammen, pralltet zusammen, zusammengeprallt)
-
zusammenstoßen werkwoord (stoße zusammen, stößest zusammen, stößt zusammen, stieß zusammen, stießet zusammen, zusammengestoßen)
-
choquer (faire peur à qn; ébranler)
erschrecken; schockieren; einen Schreck einjagen; erschüttern-
erschrecken werkwoord
-
einen Schreck einjagen werkwoord
-
erschüttern werkwoord
-
-
choquer (navrer; insulter; faire de la peine à; blesser; faire du mal; offenser; faire du tort à; faire mal; nuire à; froisser; faire tort à)
Conjugations for choquer:
Présent
- choque
- choques
- choque
- choquons
- choquez
- choquent
imparfait
- choquais
- choquais
- choquait
- choquions
- choquiez
- choquaient
passé simple
- choquai
- choquas
- choqua
- choquâmes
- choquâtes
- choquèrent
futur simple
- choquerai
- choqueras
- choquera
- choquerons
- choquerez
- choqueront
subjonctif présent
- que je choque
- que tu choques
- qu'il choque
- que nous choquions
- que vous choquiez
- qu'ils choquent
conditionnel présent
- choquerais
- choquerais
- choquerait
- choquerions
- choqueriez
- choqueraient
passé composé
- ai choqué
- as choqué
- a choqué
- avons choqué
- avez choqué
- ont choqué
divers
- choque!
- choquez!
- choquons!
- choqué
- choquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor choquer:
Synoniemen voor "choquer":
Wiktionary: choquer
choquer
Cross Translation:
verb
-
donner un choc, heurter.
- choquer → Anstoß erregen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• choquer | → schockieren | ↔ shock — to cause to be emotionally shocked |
Computer vertaling door derden: