Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
- relâche:
-
relâché:
- freigegeben; befreit; natürlich; ungekünstelt; rein; unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; weich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; grob; lasch; lästig; schwerfällig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; taktlos; täppisch; ungeschlacht; tapprig; stelzbeinig; frei hangend
- relâcher:
-
Wiktionary:
- relâché → burschikos
- relâcher → freilassen
- relâcher → lockern, entspannen
Frans
Uitgebreide vertaling voor relâche (Frans) in het Duits
relâche:
-
la relâche (répit; délaissement; pause)
die Entspannung
Vertaal Matrix voor relâche:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Entspannung | délaissement; pause; relâche; répit | apaisement; distraction; divertissement; dérivée; détente; entracte; heure du déjeuner; intermittence; intervalle; manoeuvre de diversion; mi-temps; pause; pause de midi; pause du midi; pause-déjeuner; pensée rassurante; relaxation; relâchement; repos; récréation; secours; soulagement; soutien des chômeurs; temps d'arrêt; temps mort; trêve |
Synoniemen voor "relâche":
relâché:
-
relâché (débloqué; libéré; sauvé)
freigegeben-
freigegeben bijvoeglijk naamwoord
-
-
relâché (délivré; sauvé; libéré; détendu)
-
relâché (sans artifice; naturel; décontracté; spontané; sans contrainte; ingénu; simple; libre; détendu; pur; naïf; sans art; dégagé; relaxé)
natürlich; ungekünstelt; rein-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
-
relâché (maladroit; maladif; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; maladroitement; sans force; raide; lâche; gauche; mal à l'aise; gauchement; maladivement; peu maniable; à pas raides)
unhandlich; stümperhaft; unbehaglich; weich; lustlos; hinfällig; ungeschickt; kraftlos; umbequem; grob; lasch; lästig; schwerfällig; flau; schwächlich; tapsig; grobschlächtig; dünn; lahm; entspannt; eckig; schlapp; hilflos; welk; schlaff; krankhaft; kantig; ungelenk; unbeholfen; schlacksig; ungehobelt; abgespannt; gebrechlich; bäuerisch; mißlich; flegelhaft; wässerig; kränklich; tölpelhaft; taktlos; täppisch; ungeschlacht; tapprig; stelzbeinig-
unhandlich bijvoeglijk naamwoord
-
stümperhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbehaglich bijvoeglijk naamwoord
-
weich bijvoeglijk naamwoord
-
lustlos bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
kraftlos bijvoeglijk naamwoord
-
umbequem bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
lasch bijvoeglijk naamwoord
-
lästig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
tapsig bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
lahm bijvoeglijk naamwoord
-
entspannt bijvoeglijk naamwoord
-
eckig bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
hilflos bijvoeglijk naamwoord
-
welk bijvoeglijk naamwoord
-
schlaff bijvoeglijk naamwoord
-
krankhaft bijvoeglijk naamwoord
-
kantig bijvoeglijk naamwoord
-
ungelenk bijvoeglijk naamwoord
-
unbeholfen bijvoeglijk naamwoord
-
schlacksig bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
abgespannt bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
mißlich bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
wässerig bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
taktlos bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
tapprig bijvoeglijk naamwoord
-
stelzbeinig bijvoeglijk naamwoord
-
-
relâché (sans force; faible; lâche; faiblement; maladif; maladroitement; maladivement)
-
relâché (flottant; dénoué)
frei hangend-
frei hangend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor relâché:
Synoniemen voor "relâché":
Wiktionary: relâché
relâché
adjective
-
(insbesondere von jemandes Redeweise) frei formuliert, salopp
relâcher:
relâcher werkwoord (relâche, relâches, relâchons, relâchez, relâchent, relâchais, relâchait, relâchions, relâchiez, relâchaient, relâchai, relâchas, relâcha, relâchâmes, relâchâtes, relâchèrent, relâcherai, relâcheras, relâchera, relâcherons, relâcherez, relâcheront)
-
relâcher (détendre; relaxer)
-
relâcher (dispenser de)
entlassen; freistellen; entheben; entbinden; erlassen; suspendieren; freisprechen; jemanden von einer Verpflichtung entbinden-
freistellen werkwoord (stelle frei, stellst frei, stellt frei, stellte frei, stelltet frei, freigestellt)
-
suspendieren werkwoord (suspendiere, suspendierst, suspendiert, suspendierte, suspendiertet, suspensiert)
-
freisprechen werkwoord (spreche frei, sprichst frei, spricht frei, sprach frei, spracht frei, freigesprochen)
-
relâcher (mettre en liberté; libérer; lâcher; laisser aller; déchaîner; laisser; soulager; délivrer; affranchir; laisser libre; exempter)
-
relâcher (soulager; libérer; lâcher; exempter; laisser libre)
-
relâcher (détendre; distraire)
-
relâcher (se relâcher; se détendre; se délasser; se récréer; sortir un peu; se dégourdir les jambes)
Conjugations for relâcher:
Présent
- relâche
- relâches
- relâche
- relâchons
- relâchez
- relâchent
imparfait
- relâchais
- relâchais
- relâchait
- relâchions
- relâchiez
- relâchaient
passé simple
- relâchai
- relâchas
- relâcha
- relâchâmes
- relâchâtes
- relâchèrent
futur simple
- relâcherai
- relâcheras
- relâchera
- relâcherons
- relâcherez
- relâcheront
subjonctif présent
- que je relâche
- que tu relâches
- qu'il relâche
- que nous relâchions
- que vous relâchiez
- qu'ils relâchent
conditionnel présent
- relâcherais
- relâcherais
- relâcherait
- relâcherions
- relâcheriez
- relâcheraient
passé composé
- ai relâché
- as relâché
- a relâché
- avons relâché
- avez relâché
- ont relâché
divers
- relâche!
- relâchez!
- relâchons!
- relâché
- relâchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor relâcher:
Synoniemen voor "relâcher":
Computer vertaling door derden: