Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Zoek: pas

Franse en Duitse zoekresultaten voor: pas

Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. pas:
  2. Wiktionary:
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Paß:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor pas (Frans) in het Duits

pas:

pas bijvoeglijk naamwoord

  1. pas (ne.. pas; ne..point; non)
    nicht
    • nicht bijvoeglijk naamwoord

pas [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le pas (enjambée)
    der Schritt; der Tritt
    • Schritt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tritt [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. le pas (marches; démarches)
    der Schritte; der Tritte; der Fußstapfen
  3. le pas
    der Fußstapfen; der Schritt; der Tritt
    • Fußstapfen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schritt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tritt [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. le pas
    Dickte
  5. le pas (démarche; allure)
    der Schritt
    • Schritt [der ~] zelfstandig naamwoord
  6. le pas (bruit de sabots)
    der Hufschlag; Hufgetrappel

Vertaal Matrix voor pas:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fußstapfen démarches; marches; pas empreinte du pied
Hufgetrappel bruit de sabots; pas
Hufschlag bruit de sabots; pas
Schritt allure; démarche; enjambée; pas empreinte du pied; étape
Schritte démarches; marches; pas croix
Tritt enjambée; pas chasseur de fourrures; empreinte du pied; trappeur
Tritte démarches; marches; pas
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dickte pas
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nicht ne.. pas; ne..point; non; pas

Synoniemen voor "pas":


Wiktionary: pas

pas
noun
  1. Le mouvement que fait une personne ou un animal mettre un pied devant l’autre pour marcher.
pas
noun
  1. Das Aufsetzen eines Fußes
  2. Längenmaß, Abstand der Füße beim Gehen
Cross Translation:
FromToVia
• pas → Schritt ↔ footstep — distance of one footstep
• pas → kein ↔ no — not any
• pas → nicht ↔ not — negates meaning of verb
• pas → Schritt ↔ pace — step: step
• pas → Schritt ↔ pas — step
• pas → Teilung; Abstand ↔ pitch — distance between evenly spaced objects
• pas → Schritt ↔ step — pace

Verwante vertalingen van pas



Duits

Uitgebreide vertaling voor pas (Duits) in het Frans

Paß:

Paß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Paß (Reisedokument)
    le passeport; le permis
    • passeport [le ~] zelfstandig naamwoord
    • permis [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Paß (Reisepaß; Ausweis; Ausweiskarte)
    le passeport; la légitimation; la carte d'identité; la pièce d'identité
  3. der Paß (Bankpaß)
    la carte bancaire; la carte de crédit; la carte de crédit bancaire
  4. der Paß (Gebirgspaß; Bergpaß)
    le titre de démobilisation; le col; la carte; le certificat de libération; le passeport; la permission
  5. der Paß (Ausweis)
    la carte de membres; le ticket; la carte d'identité; le ticket d'entrée; la carte d'entrée; la carte d'abonnée

Vertaal Matrix voor Paß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carte Bergpaß; Gebirgspaß; Paß Ansicht; Ansichtskarte; Eintrittskarte; Karte; Landkarte; Menü; Plan; Platzkarte; Speisekarte; Speisenkarte; Spielkarte; Struktur; Tageskarte; Zuordnung
carte bancaire Bankpaß; Paß
carte d'abonnée Ausweis; Paß
carte d'entrée Ausweis; Paß Eintrittskarte; Karte; Platzkarte
carte d'identité Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
carte de crédit Bankpaß; Paß Debitkarte; Kreditkarte; Scheckkarte
carte de crédit bancaire Bankpaß; Paß
carte de membres Ausweis; Paß
certificat de libération Bergpaß; Gebirgspaß; Paß
col Bergpaß; Gebirgspaß; Paß Halskragen; Kragen; Rollkragen; kleineKragen
légitimation Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß Ausweis; Ausweiskarte; Entschuldigung; Justifikation; Lichtbildausweis; Personalausweis; Verzeihung
passeport Ausweis; Ausweiskarte; Bergpaß; Gebirgspaß; Paß; Reisedokument; Reisepaß Reisepass; Reisepaß
permis Paß; Reisedokument Bewilligung; Eintrittskarte; Erlaubnis; Freibrief; Genehmigung; Karte; Lizensrecht; Lizenz; Platzkarte; Schankkonzession; Zulassung
permission Bergpaß; Gebirgspaß; Paß Autorisation; Bevollmächtigung; Bewilligung; Bildungsurlaub; Einwilligung; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ermächtigung; Ferien; Genehmigung; Gutheißung; Lizenz; Permission; Schankkonzession; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubsschein; Urlaubszeit; Vollmacht; Wahlurlaubstag; Zulassung
pièce d'identité Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
ticket Ausweis; Paß Abschnitt; Coupon; Differenz; Eintrittskarte; Empfangsschein; Fetzen; Fleck; Flicken; Flicklappen; Karte; Kassenbon; Kassenschein; Kupon; Lappen; Lieferschein; Lumpen; Marke; Platzkarte; Reklamezettel; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Riester; Schein; Schlacke; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Surplus; Tuch; Zettel; kleineSchwanz; kleineSchwänze; Überbleibsel; Überrest; Überweisungsschein
ticket d'entrée Ausweis; Paß Eintrittskarte; Karte; Platzkarte
titre de démobilisation Bergpaß; Gebirgspaß; Paß
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
permis angenommen; aufgenommen; erlaubt; gebilligd; genehmigd; gestattet

Wiktionary: Paß

Paß
noun
  1. administration|fr pièce d’identité délivrer par l’État, permettre aux nationaux d’un pays soit de circuler librement à l'intérieur, soit de voyager dans un autre pays.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0495 seconde
Page rendered in 1.0 seconds