Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
naturel:
- natürlich; ungekünstelt; rein; unkompliziert; einfach; simpel; schlicht; anspruchslos; gewöhnlich; einheimisch; eingeboren; von Natur aus anwesend sein; selbstverständlich; unberürht; ungerührt; klatblütig; leicht; mühelos; imHandumdrehen; stumpfsinnig; dumm; nicht schwer; glatt; stumpf; geistlos; albern; kindisch; bei weitem; autochton; inländisch; unbenutzt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekürzt; ungezwungen; gemächlich; harmlos; licht; einfältig; gefügig; zwanglos; sanft; gelinde; formlos; problemlos
- Naturbelassene; Ungezwungenheit; Einfalt; Natürlichkeit; Naivität; Einfältigkeit; Kindlichkeit; Gutgläubigkeit
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor naturel (Frans) in het Duits
naturel:
-
naturel (sans artifice; décontracté; spontané; sans contrainte; ingénu; simple; libre; détendu; pur; naïf; sans art; dégagé; relâché; relaxé)
natürlich; ungekünstelt; rein-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (simple; sans prétention; élémentaire; sobre; sans fard; simplement; sans apprêt; ordinaire; sans recherche; sans affectation)
natürlich; unkompliziert; einfach; simpel; schlicht; anspruchslos; gewöhnlich-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
unkompliziert bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
simpel bijvoeglijk naamwoord
-
schlicht bijvoeglijk naamwoord
-
anspruchslos bijvoeglijk naamwoord
-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (inné; naturellement)
einheimisch; eingeboren; von Natur aus anwesend sein-
einheimisch bijvoeglijk naamwoord
-
eingeboren bijvoeglijk naamwoord
-
von Natur aus anwesend sein bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (bien entendu; bien sûr; naturellement; évidemment; certainement; pourtant; sans aucun doute; en effet; évident; quand même; de toute façon; cela va de soi; sans doute; tout de même; sans contrainte; cependant; forcément; de toute évidence; effectivement; certes; d'ailleurs)
selbstverständlich; natürlich-
selbstverständlich bijvoeglijk naamwoord
-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (impassible; froid; vierge; frigide; froidement; tranquille; calme; virginal; en paix; insensible; rationnel; objectif; pur; spontané; intégral; intact; calmement; objectivement; en entier; inaltéré; rationnellement; sans être dérangé)
unberürht; ungerührt; klatblütig-
unberürht bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
klatblütig bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (pas difficile; facile; simple; léger; pratique; légère; aisé; confortable; facilement; simplement; agréable; confortablement; naïf; seul; commode; puérilement; sobre; adroit; niais; obtus; très vite; agile; sans peine; aisément; ingénu; sans effort; enfantin; en bon enfant; sans prétention; sans esprit; comme un enfant; terne; élémentaire; borné; puéril; commodément; naïvement; ordinaire; d'enfant; simple d'esprit; d'une façon enfantine)
einfach; leicht; simpel; mühelos; imHandumdrehen; stumpfsinnig; dumm; anspruchslos; nicht schwer; glatt; schlicht; stumpf; geistlos; albern; kindisch; bei weitem-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
leicht bijvoeglijk naamwoord
-
simpel bijvoeglijk naamwoord
-
mühelos bijvoeglijk naamwoord
-
imHandumdrehen bijvoeglijk naamwoord
-
stumpfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
dumm bijvoeglijk naamwoord
-
anspruchslos bijvoeglijk naamwoord
-
nicht schwer bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
schlicht bijvoeglijk naamwoord
-
stumpf bijvoeglijk naamwoord
-
geistlos bijvoeglijk naamwoord
-
albern bijvoeglijk naamwoord
-
kindisch bijvoeglijk naamwoord
-
bei weitem bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (inné; congénital; naturellement)
-
naturel (autochtone; indigène; local; originaire; aborigène; national; du pays)
einheimisch; autochton; eingeboren; inländisch-
einheimisch bijvoeglijk naamwoord
-
autochton bijvoeglijk naamwoord
-
eingeboren bijvoeglijk naamwoord
-
inländisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (intact; non entamé; inutilement; nouveau; inaltéré; neuf; pur; inoccupé; virginal; non occupé; entier; froid; vierge; spontané; intégral; insensible; impassible; vainement; intacte; en entier; qui n'a pas encore servi)
unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt-
unbenutzt bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
neu bijvoeglijk naamwoord
-
ungebraucht bijvoeglijk naamwoord
-
unangetastet bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
ledig bijvoeglijk naamwoord
-
leer bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
gleichgültig bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehrt bijvoeglijk naamwoord
-
intakt bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freistehend bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungekürzt bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (facilement; automatiquement; libre; facile; de soi; sans contrainte; aisé; légère; léger; aisément; naturellement; sans effort; simple; commode; simplement; élémentaire; tout seul; sans peine; commodément; très vite; non affecté)
ungezwungen; einfach; gemächlich; mühelos; harmlos; gewöhnlich; licht; glatt; einfältig; gefügig; zwanglos; simpel; ungekünstelt; imHandumdrehen; leicht; sanft; schlicht; gelinde; anspruchslos; kindisch; formlos-
ungezwungen bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
gemächlich bijvoeglijk naamwoord
-
mühelos bijvoeglijk naamwoord
-
harmlos bijvoeglijk naamwoord
-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
licht bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
einfältig bijvoeglijk naamwoord
-
gefügig bijvoeglijk naamwoord
-
zwanglos bijvoeglijk naamwoord
-
simpel bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
imHandumdrehen bijvoeglijk naamwoord
-
leicht bijvoeglijk naamwoord
-
sanft bijvoeglijk naamwoord
-
schlicht bijvoeglijk naamwoord
-
gelinde bijvoeglijk naamwoord
-
anspruchslos bijvoeglijk naamwoord
-
kindisch bijvoeglijk naamwoord
-
formlos bijvoeglijk naamwoord
-
-
naturel (pas compliqué; ordinaire; facile; simple; sobre; sans problème; sans accroc; simplement; singulier; élémentaire; sans prétention; sans difficulté)
einfach; unkompliziert; simpel; einfältig; schlicht; problemlos-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
unkompliziert bijvoeglijk naamwoord
-
simpel bijvoeglijk naamwoord
-
einfältig bijvoeglijk naamwoord
-
schlicht bijvoeglijk naamwoord
-
problemlos bijwoord
-
-
le naturel (indigène)
-
le naturel
die Ungezwungenheit -
le naturel (simplicité)
die Einfalt; die Natürlichkeit; die Naivität; die Einfältigkeit; die Kindlichkeit; die Gutgläubigkeit
Vertaal Matrix voor naturel:
Synoniemen voor "naturel":
Wiktionary: naturel
naturel
Cross Translation:
adjective
naturel
adjective
-
ohne Steigerung: dem Gesetz der Natur entsprechend
-
im Sinne von selbstverständlich, klar
-
im Sinne von einfach, ungezwungen
-
unehelich
-
ohne Steigerung: sich auf die Natur beziehend, naturgemäß, in der Natur vorkommend
-
nicht entfremdet, dem Naturell entsprechend, sich auf das Naturell beziehend, naturgetreu
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• naturel | → natürlich | ↔ natural — relating to nature |
• naturel | → natürlich | ↔ natuurlijk — uit de natuur afkomstig |