Overzicht
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
rustre:
- Bauer; Landwirt; Agrarier; Lümmel; Schlingel; Rüpel; Flegel; Grobian; Heini; Kaffer; Provinzler; Lump; Dreckskerl; Tölpel; ungehobelte Klotz; Bauerntölpel; ungeschliffene Kerl; blöder Sack; Rabauke; Schuft; Sack
- unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; dreist; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; grob; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch; unhöflich; dumm; unerzogen; wild; stumpf; schroff; unkultiviert; lümmelhaft; nicht elegant; rustik; ländlich; pfarrlich; pastoral
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor rustre (Frans) in het Duits
rustre:
-
le rustre (agriculteur; paysan; fermier; valet de ferme; plouc; péquenot; cultivateur)
-
le rustre (butor; malotru; mufle)
-
le rustre (homme grossier; paysan; sauvage; homme rude; manant)
-
le rustre
-
le rustre (péquenot; plouc)
der Bauer; der Lump; der Flegel; der Dreckskerl; der Lümmel; der Tölpel; der Grobian; der ungehobelte Klotz; der Bauerntölpel; der ungeschliffene Kerl; der blöder Sack -
le rustre (petit voyou; malappris)
-
le rustre (salopard; con)
-
rustre (effronté; prétentieux; insolent; champêtre; présomptueux; insolemment; sans gêne; prétentieusement; impertinemment; sans façons; effrontément; rustaud; sans vergogne; à la paysanne; rural; grossier; rustique; impertinent; campagnard; villageois; grossièrement; impudent; impudemment; en rustre; de façon rustique; sans se gêner)
unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; dreist; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; grob; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
überheblich bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
zynisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
ungeniert bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbescheiden bijvoeglijk naamwoord
-
dörflich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
rustre (grossier; mal élevé; vulgaire; non civilisé; maladroit; impoli)
unhöflich; grobschlächtig; grob; zutäppisch; dumm; unerzogen; derb; ungeschickt; flegelhaft; tölpelhaft; doof; wild; stumpf; schroff; plump; klobig; schwerfällig; ungehobelt; bäuerisch; ungeschliffen; täppisch; ungeschlacht; unkultiviert; lümmelhaft-
unhöflich bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
dumm bijvoeglijk naamwoord
-
unerzogen bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
wild bijvoeglijk naamwoord
-
stumpf bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
unkultiviert bijvoeglijk naamwoord
-
lümmelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
rustre (inélégant; maladroit; lourd; gauche; impoli; insolent; grossier; grossière; grossièrement; insolemment)
-
rustre (grossier; non civilisé; vulgaire; impoli; mal élevé)
unerzogen; derb; schroff; ungehobelt; bäuerisch; ungeschliffen; grobschlächtig; ungeschlacht-
unerzogen bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
-
rustre (villageois; champêtre; rustique; rural; grossier; campagnard; rustaud; en rustre; de façon rustique; à la paysanne)
doof; grob; derb; rustik; plump; klobig; schwerfällig; ländlich; ungeschickt; ungehobelt; pfarrlich; bäuerisch; flegelhaft; ungeschliffen; dörflich; tölpelhaft; pastoral; täppisch; grobschlächtig; ungeschlacht; lümmelhaft; zutäppisch-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
rustik bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ländlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
pfarrlich bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
dörflich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
pastoral bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
lümmelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-