N: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Duits: Meer gegevens...

né:
- geboren; gebürtig; geschaffen; gemacht; erschaffen; kreiert
Wiktionary:
- né → geboren, von Geburt

Duits naar Frans: Meer gegevens...

wackeln:
- cahoter; se dandiner; secouer; osciller; balancer; chanceler; tituber; se balancer; être bercé; vaciller; être houleux
aufrauchen:
- fumer
Wiktionary:
- nö → nan
- wackeln → vaciller, bancal, barguigner, branler, hésiter
- wackeln → tituber, frétiller

Frans

Uitgebreide vertaling voor N (Frans) in het Duits

né:

né bijvoeglijk naamwoord

né (venu au monde; créé; réalisé; fait)
geboren; gebürtig; geschaffen; gemacht; erschaffen; kreiert
- geboren bijvoeglijk naamwoord
- gebürtig bijvoeglijk naamwoord
- geschaffen bijvoeglijk naamwoord
- gemacht bijvoeglijk naamwoord
- erschaffen bijvoeglijk naamwoord
- kreiert bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor né:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
erschaffen		alterner; altérer; changer; concevoir; confectionner; construire; créer; fabriquer; faire; former; modifier; permuter; rancuner; réaliser; transformer; varier; échanger; élaborer; élucubrer
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
erschaffen	créé; fait; né; réalisé; venu au monde	créé; fait; réalisé
geboren	créé; fait; né; réalisé; venu au monde	venu au monde
gebürtig	créé; fait; né; réalisé; venu au monde	de naissance
gemacht	créé; fait; né; réalisé; venu au monde	composé; confectionné; créé; fabriqué; fait; produit; réalisé
geschaffen	créé; fait; né; réalisé; venu au monde	composé; confectionné; créé; fabriqué; fait; produit; réalisé
kreiert	créé; fait; né; réalisé; venu au monde	créé; fait; réalisé

Synoniemen voor "né":

arrivé; parvenu; venu; survenu; apparu; débarqué; commencé

Wiktionary: né

Cross Translation:

From	To	Via
• né	→ geboren	↔ born — given birth to
• né	→ von Geburt; geboren	↔ geboren — door herkomst of natuurlijke aanleg
• né	→ geboren	↔ geboren — begonnen, ontstaan
• né	→ geboren	↔ geboren — ter wereld gebracht, gebaard

Duits

Uitgebreide vertaling voor N (Duits) in het Frans

N:

Synoniemen voor "N":

Nitrogenium; Stickstoff; Stickstoffgas; chemisches Element; Element

nö:

Synoniemen voor "nö":

denkste; keineswegs; nee; nein; nix da; Pustekuchen; von wegen

Wiktionary: nö

Cross Translation:

From	To	Via
• nö	→ nan	↔ nope — informal "no"

N vorm van wackeln:

wackeln werkwoord (n, wackelst, wackelt, wackelte, wackeltet, gewackelt)

wackeln (schütteln)
cahoter; se dandiner
- cahoter werkwoord (cahote, cahotes, cahotons, cahotez, cahotent, cahotais, cahotait, cahotions, cahotiez, cahotaient, cahotai, cahotas, cahota, cahotâmes, cahotâtes, cahotèrent, cahoterai, cahoteras, cahotera, cahoterons, cahoterez, cahoteront)
- se dandiner werkwoord
wackeln (schaukeln; fließen; wallen; schlingen; winken; schleudern; wogen; wiegen; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln; sichwellen)
secouer; osciller; balancer; chanceler; tituber; se balancer; être bercé; vaciller; être houleux
- secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, secouent, secouais, secouait, secouions, secouiez, secouaient, secouai, secouas, secoua, secouâmes, secouâtes, secouèrent, secouerai, secoueras, secouera, secouerons, secouerez, secoueront)
- osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
- balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, balancent, balançais, balançait, balancions, balanciez, balançaient, balançai, balanças, balança, balançâmes, balançâtes, balancèrent, balancerai, balanceras, balancera, balancerons, balancerez, balanceront)
- chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, chancellent, chancelais, chancelait, chancelions, chanceliez, chancelaient, chancelai, chancelas, chancela, chancelâmes, chancelâtes, chancelèrent, chancellerai, chancelleras, chancellera, chancellerons, chancellerez, chancelleront)
- tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, titubent, titubais, titubait, titubions, titubiez, titubaient, titubai, titubas, tituba, titubâmes, titubâtes, titubèrent, tituberai, tituberas, titubera, tituberons, tituberez, tituberont)
- se balancer werkwoord
- être bercé werkwoord
- vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, vacillent, vacillais, vacillait, vacillions, vacilliez, vacillaient, vacillai, vacillas, vacilla, vacillâmes, vacillâtes, vacillèrent, vacillerai, vacilleras, vacillera, vacillerons, vacillerez, vacilleront)
- être houleux werkwoord

Conjugations for wackeln:

Präsens

n
wackelst
wackelt
wackelen
wackelt
wackelen

Imperfekt

wackelte
wackeltest
wackelte
wackelten
wackeltet
wackelten

Perfekt

habe gewackelt
hast gewackelt
hat gewackelt
haben gewackelt
habt gewackelt
haben gewackelt

1. Konjunktiv [1]

wackele
wackelest
wackele
wackelen
wackelet
wackelen

2. Konjunktiv

wackelte
wackeltest
wackelte
wackelten
wackeltet
wackelten

Futur 1

werde wackeln
wirst wackeln
wird wackeln
werden wackeln
werdet wackeln
werden wackeln

1. Konjunktiv [2]

würde wackeln
würdest wackeln
würde wackeln
würden wackeln
würdet wackeln
würden wackeln

Diverses

wackel!
wackelt!
wackelen Sie!
gewackelt
wackelnd

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor wackeln:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
balancer	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	ausbalancieren; balancieren; federn; grübeln; herumstreifen; herumstreunen; hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; streunen; taumeln; umherschweifen; unschlüssig warten; wankelen; wanken; wiegen; zweifeln; zögern
cahoter	schütteln; wackeln	schlingern; schwenken
chanceler	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	schaukeln; schlingern; schwanken; schwenken; taumeln; wankelen; wanken; wiegen
osciller	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	baumeln; flackern; flammen; funkeln; hin und her wanken; pendeln; rütteln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; taumeln; wankelen; wanken; wiegen; wricken; wriggeln
se balancer	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	baumeln; hin und her wanken; pendeln; schaukeln; schlenkern; schleudern; schlingern; schwanken; schwenken; schwingen; taumeln; wanken; wiegen
se dandiner	schütteln; wackeln	schlacksen
secouer	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	abklopfen; abschlagen; abschütteln; aufschütteln; beben; bibbern; erschüttern; hin und her bewegen; rütteln; schaukeln; schlingern; schwanken; schwenken; schütteln; sich entäußern von; sich vom Halse schaffen; stoßen; umschütteln; vibrieren; wiegen; wricken; wriggeln
tituber	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	schaukeln; schlingern; schwanken; schwenken; taumeln; wanken; wiegen
vaciller	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	flackern; flammen; funkeln; schaukeln; schlingern; schwanken; schwenken; taumeln; wankelen; wanken; wiegen
être bercé	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	schaukeln; schwanken; wiegen
être houleux	baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen	schaukeln; schwanken; wiegen

Synoniemen voor "wackeln":

wedeln

Wiktionary: wackeln

wackeln

verb

bildlich: kurz vor dem Versagen oder Sturz stehen
- wackeln → vaciller
lose sein (zum Beispiel ein Bolzen)
- wackeln → bancal

wackeln

verb

(familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
- barguigner → taumeln; wackeln; zagen; zaudern; zögern; schwanken
mettre en branle ; mettre en mouvement ; agiter.
- branler → schaukeln; schütteln; wanken; wackeln
Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.
- hésiter → taumeln; wackeln; zagen; zaudern; zögern; schwanken

Cross Translation:

From	To	Via
• wackeln	→ tituber	↔ stagger — to move to one side and the other, as if about to fall, in standing or walking
• wackeln	→ frétiller	↔ wiggle — to move with irregular motions

N vorm van aufrauchen:

aufrauchen werkwoord (n, rauchst auf, raucht auf, rauchte auf, rauchtet auf, aufgeraucht)

aufrauchen
fumer
- fumer werkwoord (fume, fumes, fumons, fumez, fument, fumais, fumait, fumions, fumiez, fumaient, fumai, fumas, fuma, fumâmes, fumâtes, fumèrent, fumerai, fumeras, fumera, fumerons, fumerez, fumeront)

Conjugations for aufrauchen:

Präsens

n
rauchst auf
raucht auf
rauchen auf
raucht auf
rauchen auf

Imperfekt

rauchte auf
rauchtest auf
rauchte auf
rauchten auf
rauchtet auf
rauchten auf

Perfekt

habe aufgeraucht
hast aufgeraucht
hat aufgeraucht
haben aufgeraucht
habt aufgeraucht
haben aufgeraucht

1. Konjunktiv [1]

rauche auf
rauchest auf
rauche auf
rauchen auf
rauchet auf
rauchen auf

2. Konjunktiv

rauchte auf
rauchtest auf
rauchte auf
rauchten auf
rauchtet auf
rauchten auf

Futur 1

werde aufrauchen
wirst aufrauchen
wird aufrauchen
werden aufrauchen
werdet aufrauchen
werden aufrauchen

1. Konjunktiv [2]

würde aufrauchen
würdest aufrauchen
würde aufrauchen
würden aufrauchen
würdet aufrauchen
würden aufrauchen

Diverses

rauch auf!
raucht auf!
rauchen Sie auf!
aufgeraucht
aufrauchend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor aufrauchen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fumer	aufrauchen	dampfen; qualmen; rauchen

Remove Ads

Franse en Duitse zoekresultaten voor: N

Uitgebreide vertaling voor N (Frans) in het Duits

né:

né bijvoeglijk naamwoord

né (venu au monde; créé; réalisé; fait)

Vertaal Matrix voor né:

Synoniemen voor "né":

Wiktionary: né

Uitgebreide vertaling voor N (Duits) in het Frans

N:

Synoniemen voor "N":

nö:

Synoniemen voor "nö":

Wiktionary: nö

N vorm van wackeln:

wackeln werkwoord (n, wackelst, wackelt, wackelte, wackeltet, gewackelt)

wackeln (schütteln)

wackeln (schaukeln; fließen; wallen; schlingen; winken; schleudern; wogen; wiegen; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln; sichwellen)

Conjugations for wackeln:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor wackeln:

Synoniemen voor "wackeln":

Wiktionary: wackeln

N vorm van aufrauchen:

aufrauchen werkwoord (n, rauchst auf, raucht auf, rauchte auf, rauchtet auf, aufgeraucht)

aufrauchen

Conjugations for aufrauchen:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor aufrauchen: