Overzicht
Spaans naar Zweeds: Meer gegevens...
-
regular:
- frekvent; regelbundet; regelmässig; reguljärt; regelmässigt; på regelbundna tider; genomsnittlig; genomsnittligt; medelmåttig; slätstruken; medelmåttigt; inte dålig; halvtbra; inte dåligt; regelbunden; hövligt; artig; artigt; medborgerlig; civiliserad; världsligt; civiliserat; medborgerligt; ordentligt; ordentlig; välreglerad; välordnat; välreglerat; systematisk; systematiskt; ofta
- avstämma; justera; ställa in; avgöra; jämna; reglera; normera; avpassa; conformera sig
- ställa in
-
Wiktionary:
- regular → godtagbar, regelbunden, reglera
Spaans
Uitgebreide vertaling voor regular (Spaans) in het Zweeds
regular:
-
regular (a menudo; frecuentemente; frecuente; con frecuencia; usualmente; mucho; periódico; muy; mucha)
-
regular (normal; ordinario)
regelbundet; regelmässig; reguljärt; regelmässigt; på regelbundna tider-
regelbundet bijvoeglijk naamwoord
-
regelmässig bijvoeglijk naamwoord
-
reguljärt bijvoeglijk naamwoord
-
regelmässigt bijvoeglijk naamwoord
-
på regelbundna tider bijvoeglijk naamwoord
-
-
regular (mediano; medio; en promedio; promedio; mediocre; modal)
genomsnittlig; genomsnittligt-
genomsnittlig bijvoeglijk naamwoord
-
genomsnittligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
regular (mediocre; mediano)
medelmåttig; slätstruken; medelmåttigt-
medelmåttig bijvoeglijk naamwoord
-
slätstruken bijvoeglijk naamwoord
-
medelmåttigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
regular (mediocre; mezquino; pasable; mediano; moderado; modesto; módico)
inte dålig; halvtbra; medelmåttig; inte dåligt; medelmåttigt-
inte dålig bijvoeglijk naamwoord
-
halvtbra bijvoeglijk naamwoord
-
medelmåttig bijvoeglijk naamwoord
-
inte dåligt bijvoeglijk naamwoord
-
medelmåttigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
regular
-
regular (decente; limpio; ordenado; correcto; honrado; presentable; digno; educado; honesto; impecable; razonable; metódico; pulcro; respetable; regulado; en orden; sistemático; decentemente; impecablemente; bien educado; pulcramente; bien ordenado; bien arreglado)
hövligt; artig; artigt; medborgerlig; civiliserad; världsligt; civiliserat; medborgerligt-
hövligt bijvoeglijk naamwoord
-
artig bijvoeglijk naamwoord
-
artigt bijvoeglijk naamwoord
-
medborgerlig bijvoeglijk naamwoord
-
civiliserad bijvoeglijk naamwoord
-
världsligt bijvoeglijk naamwoord
-
civiliserat bijvoeglijk naamwoord
-
medborgerligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
regular (bien ordenado; ordenado; regulado; bien sistematizado)
ordentligt; ordentlig; välreglerad; välordnat; välreglerat-
ordentligt bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlig bijvoeglijk naamwoord
-
välreglerad bijvoeglijk naamwoord
-
välordnat bijvoeglijk naamwoord
-
välreglerat bijvoeglijk naamwoord
-
-
regular (sistemático; ordenado; metódico; regulado)
-
regular (frecuentemente; periódico; a menudo; con frecuencia; varias veces; sistemático; frecuente; muchas veces; habitualmente; metódico; usualmente; regulado; repetidamente)
ofta; regelbundet; frekvent; systematisk-
ofta bijvoeglijk naamwoord
-
regelbundet bijvoeglijk naamwoord
-
frekvent bijvoeglijk naamwoord
-
systematisk bijvoeglijk naamwoord
-
Conjugations for regular:
presente
- regulo
- regulas
- regula
- regulamos
- reguláis
- regulan
imperfecto
- regulaba
- regulabas
- regulaba
- regulábamos
- regulabais
- regulaban
indefinido
- regulé
- regulaste
- reguló
- regulamos
- regulasteis
- regularon
fut. de ind.
- regularé
- regularás
- regulará
- regularemos
- regularéis
- regularán
condic.
- regularía
- regularías
- regularía
- regularíamos
- regularíais
- regularían
pres. de subj.
- que regule
- que regules
- que regule
- que regulemos
- que reguléis
- que regulen
imp. de subj.
- que regulara
- que regularas
- que regulara
- que reguláramos
- que regularais
- que regularan
miscelánea
- ¡regula!
- ¡regulad!
- ¡no regules!
- ¡no reguléis!
- regulado
- regulando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el regular (atonar; poner a tono)