Home ->Woordenboeken ->Spaans/Zweeds ->Zoek: su

Spaanse en Zweedse zoekresultaten voor: su

Overzicht

Spaans naar Zweeds: Meer gegevens...

su:
- hans; hennes; ditt; er; ert; dem
- er; din; de; dom
Su:
- er; din
Wiktionary:
- su → sin, hennes, hans, dess, sina, sitt, ens, deras, din, er

Spaans

Uitgebreide vertaling voor su (Spaans) in het Zweeds

su:

su bijvoeglijk naamwoord

su
hans
- hans bijvoeglijk naamwoord
su (suya; de ella; suyo)
hennes
- hennes bijvoeglijk naamwoord
su (suyo)
ditt; er; ert
- ditt bijvoeglijk naamwoord
- er bijvoeglijk naamwoord
- ert bijvoeglijk naamwoord
su (ellos; sus; a ellos; se; ellas; los; les; ella; a ellas; las; ello)
dem
- dem bijvoeglijk naamwoord

su

su (sus)
er; din
- er
- din
su (sus; se; ellos; ellas; ella; los; les; a ellas; las; ello; a ellos)
de; dom
- de
- dom

Vertaal Matrix voor su:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
dom		acuerdo; auto; condena; condenación; criterio; decisión; fallo; juicio; opinión; sentencia; veredicto
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
de	a ellas; a ellos; ella; ellas; ello; ellos; las; les; los; se; su; sus
din	su; sus	Su; te; ti; tu; tuya; tuyo
dom	a ellas; a ellos; ella; ellas; ello; ellos; las; les; los; se; su; sus	ellas; ellos
er	su; sus	Su
hans	su
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
dem	a ellas; a ellos; ella; ellas; ello; ellos; las; les; los; se; su; sus
din		tu; tuyo
ditt	su; suyo	tu; tuyo
er	su; suyo
ert	su; suyo
hans	su
hennes	de ella; su; suya; suyo

Wiktionary: su

Cross Translation:

From	To	Via
• su	→ sin; hennes	↔ her — belonging to
• su	→ sin; hans	↔ his — attributive: belonging to him
• su	→ dess	↔ its — belonging to it
• su	→ sina; sitt; sin; ens	↔ one's — belonging to
• su	→ deras; sin; sitt; sina	↔ their — belonging to them
• su	→ din	↔ your — belonging to you (singular; one owner)
• su	→ er	↔ your — belonging to you (plural; more owners)
• su	→ hennes	↔ ihr — Form des femininen Possessivpronomens „ihr, ihre, ihr“: Zeigt den Besitz, das Eigentum oder die Zugehörigkeit einer Person beziehungsweise Sache zu einer weiblichen Person, Sache an
• su	→ deras; sin; sitt	↔ ihr — die Pluralform des Possessivpronomens: Zeigt den Besitz, das Eigentum oder die Zugehörigkeit einer Person bzw. Sache zu mehrere Personen bzw. Sachen an
• su	→ hans; hennes; dess	↔ sein — eine Form des Possessivpronomens „sein, seine, sein“: drückt das Eigentum, den Besitz einer Person an einer Sache oder Person aus, beziehungsweise umgekehrt die Zugehörigkeit

Su:

Su

Su
er; din
- er
- din

Vertaal Matrix voor Su:

Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
din	Su	su; sus; te; ti; tu; tuya; tuyo
er	Su	su; sus
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
din		tu; tuyo
er		su; suyo

Verwante vertalingen van su