Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vomitar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor vomitar (Spaans) in het Nederlands

vomitar:

vomitar werkwoord

  1. vomitar (cambiar la peseta; arrojar; devolver)
    vomeren; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken
    • vomeren werkwoord (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
  2. vomitar (devolver)
    overgeven; kotsen; spugen; spuwen; braken; uitbraken
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
  3. vomitar (escupir)
    spugen; spuwen
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)

Conjugations for vomitar:

presente
  1. vomito
  2. vomitas
  3. vomita
  4. vomitamos
  5. vomitáis
  6. vomitan
imperfecto
  1. vomitaba
  2. vomitabas
  3. vomitaba
  4. vomitábamos
  5. vomitabais
  6. vomitaban
indefinido
  1. vomité
  2. vomitaste
  3. vomitó
  4. vomitamos
  5. vomitasteis
  6. vomitaron
fut. de ind.
  1. vomitaré
  2. vomitarás
  3. vomitará
  4. vomitaremos
  5. vomitaréis
  6. vomitarán
condic.
  1. vomitaría
  2. vomitarías
  3. vomitaría
  4. vomitaríamos
  5. vomitaríais
  6. vomitarían
pres. de subj.
  1. que vomite
  2. que vomites
  3. que vomite
  4. que vomitemos
  5. que vomitéis
  6. que vomiten
imp. de subj.
  1. que vomitara
  2. que vomitaras
  3. que vomitara
  4. que vomitáramos
  5. que vomitarais
  6. que vomitaran
miscelánea
  1. ¡vomita!
  2. ¡vomitad!
  3. ¡no vomites!
  4. ¡no vomitéis!
  5. vomitado
  6. vomitando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor vomitar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
braken vómitos
kotsen vómitos
overgeven capitulación; entrega; rendición; vómitos
spugen vómitos
spuwen escupir; escupitajo; vómitos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
braken arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
kotsen arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
overgeven arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar ceder; dar; devolver; entregar; entregar a; enviar; hacer entrega; mandar; ofrecer; presentar; proporcionar; remitir; rendir; retransmitir; transmitir; traspasar
spugen arrojar; cambiar la peseta; devolver; escupir; vomitar
spuwen devolver; escupir; vomitar
uitbraken arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
vomeren arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar

Synoniemen voor "vomitar":


Wiktionary: vomitar

vomitar
verb
  1. genuttigd voedselwaar ongewild door de mond naar buiten brengen
  2. braken

Cross Translation:
FromToVia
vomitar overgeven; braken brechenumgangssprachlich: sich übergeben; sich erbrechen
vomitar over de nek gaan; braken kotzensalopp: sich übergeben, sich erbrechen
vomitar overgeven; braken; kotsen vomit — to regurgitate the contents of a stomach
vomitar braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; spuwen; uitbraken; walgen vomirrejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.

Verwante vertalingen van vomitar