Spaans

Uitgebreide vertaling voor proponer (Spaans) in het Nederlands

proponer:

proponer werkwoord

  1. proponer
    voorstellen; voorslaan
    • voorstellen werkwoord (stel voor, stelt voor, stelde voor, stelden voor, voorgesteld)
    • voorslaan werkwoord (sla voor, slaat voor, sloeg voor, sloegen voor, voorgeslagen)
  2. proponer (hacer una propuesta)
  3. proponer (plantear; postular; sugerir; lanzar)
    stellen; poneren; naar voren brengen; opperen
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  4. proponer (recomendar; nombrar)
    aanbevelen; voordragen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren
    • aanbevelen werkwoord (beveel aan, beveelt aan, beval aan, bevolen aan, aanbevolen)
    • voordragen werkwoord (draag voor, draagt voor, droeg voor, droegen voor, voorgedragen)
    • aanraden werkwoord (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • nomineren werkwoord (nomineer, nomineert, nomineerde, nomineerden, genomineerd)
  5. proponer (sugerir)
    naar voren brengen; opperen; poneren
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
  6. proponer (sugerir)
    aanvoeren; aandragen
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • aandragen werkwoord (draag aan, draagt aan, droeg aan, droegen aan, aangedragen)
  7. proponer (sugerir)
    opperen; poneren; aanvoeren; te berde brengen
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
  8. proponer (conjeturar; sugerir; adivinar; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord
  9. proponer (tener objeciones a; observar; nombrar; )
    aanmerken
    • aanmerken werkwoord (merk aan, merkt aan, merkte aan, merkten aan, aangemerkt)
  10. proponer (declamar; orar; despedir; )
    declameren; oreren; hoogdravend praten
    • declameren werkwoord (declameer, declameert, declameerde, declameerden, gedeclameerd)
    • oreren werkwoord (oreer, oreert, oreerde, oreerden, georeerd)
    • hoogdravend praten werkwoord

Conjugations for proponer:

presente
  1. propongo
  2. propones
  3. propone
  4. proponemos
  5. proponéis
  6. proponen
imperfecto
  1. proponía
  2. proponías
  3. proponía
  4. proponíamos
  5. proponíais
  6. proponían
indefinido
  1. propuse
  2. propusiste
  3. propuso
  4. propusimos
  5. propusisteis
  6. propusieron
fut. de ind.
  1. propondré
  2. propondrás
  3. propondrá
  4. propondremos
  5. propondréis
  6. propondrán
condic.
  1. propondría
  2. propondrías
  3. propondría
  4. propondríamos
  5. propondríais
  6. propondrían
pres. de subj.
  1. que proponga
  2. que propongas
  3. que proponga
  4. que propongamos
  5. que propongáis
  6. que propongan
imp. de subj.
  1. que propusiera
  2. que propusieras
  3. que propusiera
  4. que propusiéramos
  5. que propusierais
  6. que propusieran
miscelánea
  1. ¡propon!
  2. ¡proponed!
  3. ¡no propongas!
  4. ¡no propongáis!
  5. propuesto
  6. proponiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

proponer [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el proponer (postular)
    poneren; het stellen
    • poneren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • stellen [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor proponer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren dirección; mando
poneren postular; proponer
stellen postular; proponer
voorstellen proposiciones; propuestas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbevelen nombrar; proponer; recomendar recomendar; vocear sus mercancías
aandragen proponer; sugerir
aanmerken considerar; nombrar; notar; observar; proponer; reprender; señalar; tener objeciones a
aanraden nombrar; proponer; recomendar aconsejar; recomendar
aanvoeren proponer; sugerir abordar; conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; ordenar; pilotar; plantear; preceder; presidir; ser primero
adviseren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir aconsejar; recomendar
declameren declamar; despedir; orar; perorar; pronunciar un discurso; proponer; recitar declamar versos
een voorstel doen hacer una propuesta; proponer
hoogdravend praten declamar; despedir; orar; perorar; pronunciar un discurso; proponer; recitar
iemand recommanderen nombrar; proponer; recomendar
iets aanraden adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir
ingeven adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir administrar; administrar medicamentos; dar; decir al oído; dictar; insinuar; inspirar; presentar; provocar; suministrar
naar voren brengen lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir lanzar; llevar hacia adelante; poner sobre el tapete; sacar a relucir; sugerir
nomineren nombrar; proponer; recomendar
opperen lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir abordar; lanzar; plantear; sugerir
oreren declamar; despedir; orar; perorar; pronunciar un discurso; proponer; recitar
poneren lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir
raden adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir adivinar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; presumir; presuponer; suponer
stellen lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir fingir; pretender; pretextar; simular
suggereren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir lanzar; sugerir
te berde brengen proponer; sugerir abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; plantear; trabar conversación
voordragen nombrar; proponer; recomendar declamar; declamar versos; orar; pronunciar un discurso; recitar
voorslaan proponer
voorstellen proponer introducir; introducir alguien a; invitar

Synoniemen voor "proponer":


Wiktionary: proponer

proponer
verb
  1. iets voorstellen
  2. een plan voorleggen

Cross Translation:
FromToVia
proponer menen; bedoelen mean — to have intentions of some kind
proponer ter tafel brengen; ter sprake brengen moot — to bring up as a subject for debate, to propose
proponer voorstellen propose — to suggest a plan or course of action
proponer voorstellen; aandragen vorschlagen — (transitiv): einen Vorschlag machen; eine Empfehlung machen, die abgelehnt werden kann
proponer bieden; aanbieden; uitloven; voordragen; voorslaan; voorstellen proposermettre en avant, de vive voix ou par écrit, pour qu’on l’examiner, pour qu’on en délibérer.