Spaans

Uitgebreide vertaling voor instruido (Spaans) in het Nederlands

instruido:

instruido bijvoeglijk naamwoord

  1. instruido (docto; versado)
    onderlegd

Vertaal Matrix voor instruido:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderlegd docto; instruido; versado

Synoniemen voor "instruido":


Wiktionary: instruido


Cross Translation:
FromToVia
instruido geïnformeerd knowledgeable — having knowledge, especially of a particular subject

instruido vorm van instruir:

instruir werkwoord

  1. instruir (dar clases; educar)
    onderwijzen; bijbrengen; doceren; onderrichten
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • bijbrengen werkwoord (breng bij, brengt bij, bracht bij, brachten bij, bijgebracht)
    • doceren werkwoord (doceer, doceert, doceerde, doceerden, gedoceerd)
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  2. instruir (educar; enseñar; capacitarse para; formar; prepararse para)
    scholen; opleiden
    • scholen werkwoord
    • opleiden werkwoord (leid op, leidt op, leidde op, leidden op, opgeleid)
  3. instruir (educar; enseñar; dar clases)
    inlichten; voorlichten; onderrichten
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
    • voorlichten werkwoord
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  4. instruir (dar clases; enseñar; educar; impartir enseñanza; impartir docencia)
    lesgeven
    • lesgeven werkwoord (geef les, geeft les, gaf les, gaven les, lesgegeven)
  5. instruir (mandar; encomendar; encargar; dar un encargo; ordenar)
    opdracht geven; instrueren; opdragen; instructie geven
    • opdracht geven werkwoord (geef opdracht, geeft opdracht, gaf opdracht, gaven opdracht, opdracht gegeven)
    • instrueren werkwoord (instrueer, instrueert, instrueerde, instrueerden, geïnstrueerd)
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • instructie geven werkwoord
  6. instruir (alterar; cambiar; modificar; )
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)

Conjugations for instruir:

presente
  1. instruyo
  2. instruyes
  3. instruye
  4. instruimos
  5. instruís
  6. instruyen
imperfecto
  1. instruía
  2. instruías
  3. instruía
  4. instruíamos
  5. instruíais
  6. instruían
indefinido
  1. instruí
  2. instruiste
  3. instruyó
  4. instruimos
  5. instruisteis
  6. instruyeron
fut. de ind.
  1. instruiré
  2. instruirás
  3. instruirá
  4. instruiremos
  5. instruiréis
  6. instruirán
condic.
  1. instruiría
  2. instruirías
  3. instruiría
  4. instruiríamos
  5. instruiríais
  6. instruirían
pres. de subj.
  1. que instruya
  2. que instruyas
  3. que instruya
  4. que instruyamos
  5. que instruyáis
  6. que instruyan
imp. de subj.
  1. que instruyera
  2. que instruyeras
  3. que instruyera
  4. que instruyéramos
  5. que instruyerais
  6. que instruyeran
miscelánea
  1. ¡instruye!
  2. ¡instruid!
  3. ¡no instruyas!
  4. ¡no instruyáis!
  5. instruido
  6. instruyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor instruir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
scholen escuelas
veranderen adaptación; alteración; cambio; enmienda; modificación; reforma; transformación
wijzigen adaptación; alteración; cambio; enmienda; modificación; reforma; transformación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar diferir; variar
bijbrengen dar clases; educar; instruir educar; enseñar; formar; reanimar
doceren dar clases; educar; instruir
herzien alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; corregir; enmendar; mejorar; modificar; perfeccionar; rectificar; reformar; rehabilitar; renovar; reparar; rever; revisar
inlichten dar clases; educar; enseñar; instruir advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
instructie geven dar un encargo; encargar; encomendar; instruir; mandar; ordenar
instrueren dar un encargo; encargar; encomendar; instruir; mandar; ordenar
lesgeven dar clases; educar; enseñar; impartir docencia; impartir enseñanza; instruir
onderrichten dar clases; educar; enseñar; instruir
onderwijzen dar clases; educar; instruir aprender; dar clases; educar; enseñar; formar; reanimar
opdracht geven dar un encargo; encargar; encomendar; instruir; mandar; ordenar encargar
opdragen dar un encargo; encargar; encomendar; instruir; mandar; ordenar agobiar; cargar; dar orden de; decretar; encargar; encomendar; gravar; mandar; obligar; ordenar; pesar sobre
opleiden capacitarse para; educar; enseñar; formar; instruir; prepararse para
scholen capacitarse para; educar; enseñar; formar; instruir; prepararse para
veranderen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; diferir; enmendar; modificar; reformar; variar
verwisselen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar cambiar; cambiar de sitio; cambiar por; canjear; canjear por; confundir; conmutar; convertir; intercambiar; mezclar; reconstruir; reemplazar; renovar; reponer; sustituir
voorlichten dar clases; educar; enseñar; instruir
wijzigen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; enmendar; modificar; reformar

Synoniemen voor "instruir":


Wiktionary: instruir

instruir
verb
  1. een vaardigheid onderwijzen
  2. kennis en vaardigheid bijbrengen

Cross Translation:
FromToVia
instruir opleiden educate — to instruct or train
instruir leren; onderwijzen; aanleren; bijbrengen; instrueren; scholen apprendreacquérir une connaissance ou un savoir-faire.
instruir leren; onderwijzen; bijbrengen; instrueren; scholen enseigner — Traductions à trier suivant le sens