Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- deprimido:
- deprimir:
-
Wiktionary:
- deprimido → bedrukt
- deprimir → bedrukken, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, uitputten, putten uit, omkappen, slachten, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doden, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor deprimido (Spaans) in het Nederlands
deprimido:
-
deprimido (depresivo)
depressief-
depressief bijvoeglijk naamwoord
-
-
deprimido
gedeprimeerd-
gedeprimeerd bijvoeglijk naamwoord
-
-
deprimido
-
deprimido (desolador; apagado; triste; sombrío; desolado; deplorable; melancólico; grisáceo)
triest; mistroostig; somber; grauw; vreugdeloos; troosteloos-
triest bijvoeglijk naamwoord
-
mistroostig bijvoeglijk naamwoord
-
somber bijvoeglijk naamwoord
-
grauw bijvoeglijk naamwoord
-
vreugdeloos bijvoeglijk naamwoord
-
troosteloos bijvoeglijk naamwoord
-
-
deprimido (abatido; triste; sombrío; desconsolado; melancólico; tétrico; disgustado; desolado; afligido; desalentado; desanimado; lamentable; pesimista; deplorable)
teneergeslagen; verdrietig; mismoedig; neerslachtig; mistroostig-
teneergeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
verdrietig bijvoeglijk naamwoord
-
mismoedig bijvoeglijk naamwoord
-
neerslachtig bijvoeglijk naamwoord
-
mistroostig bijvoeglijk naamwoord
-
-
deprimido (desanimado; desolado; triste; lamentable; deplorable; sombrío; pesimista; abatido; disgustado; apenado; afligido; desconsolado; melancólico; tétrico; desalentado; anonadado; decaído)
terneergeslagen; moedeloos; gedrukt; bedrukt; mismoedig-
terneergeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
moedeloos bijvoeglijk naamwoord
-
gedrukt bijvoeglijk naamwoord
-
bedrukt bijvoeglijk naamwoord
-
mismoedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
deprimido (pesimista; desanimado; triste; abatido; sombrío; desconsolado; desalentado)
pessimistisch; terneergeslagen-
pessimistisch bijvoeglijk naamwoord
-
terneergeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor deprimido:
Synoniemen voor "deprimido":
Wiktionary: deprimido
deprimido
adjective
-
neerslachtig
deprimir:
-
deprimir
-
deprimir (empujar hacia abajo; abatir)
-
deprimir (empujar hacia abajo; abatir)
Conjugations for deprimir:
presente
- deprimo
- deprimes
- deprime
- deprimimos
- deprimís
- deprimen
imperfecto
- deprimía
- deprimías
- deprimía
- deprimíamos
- deprimíais
- deprimían
indefinido
- deprimí
- deprimiste
- deprimió
- deprimimos
- deprimisteis
- deprimieron
fut. de ind.
- deprimiré
- deprimirás
- deprimirá
- deprimiremos
- deprimiréis
- deprimirán
condic.
- deprimiría
- deprimirías
- deprimiría
- deprimiríamos
- deprimiríais
- deprimirían
pres. de subj.
- que deprima
- que deprimas
- que deprima
- que deprimamos
- que deprimáis
- que depriman
imp. de subj.
- que deprimiera
- que deprimieras
- que deprimiera
- que deprimiéramos
- que deprimierais
- que deprimieran
miscelánea
- ¡deprime!
- ¡deprimid!
- ¡no deprimas!
- ¡no deprimáis!
- deprimido
- deprimiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor deprimir:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
deprimeren | deprimir | |
naar beneden duwen | abatir; deprimir; empujar hacia abajo | |
omlaagdrukken | abatir; deprimir; empujar hacia abajo | |
omlaagduwen | abatir; deprimir; empujar hacia abajo |
Synoniemen voor "deprimir":
Wiktionary: deprimir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• deprimir | → bedrukken | ↔ dampen — depress, lessen |
• deprimir | → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |