Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: crítica

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: crítica

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. crítico:
  2. criticar:
  3. crítica:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor crítica (Spaans) in het Nederlands

crítica vorm van crítico:

crítico bijvoeglijk naamwoord

  1. crítico (precario; complicado; delicado; difícil; difícil de contentar)
    lastig; kritiek; precair; delicaat; netelig; hachelijk; penibel
  2. crítico (grave; delicado; alarmante; )
    zorgwekkend; kritiek; benard; hachelijk; penibel; benauwd; ernstig; zorgelijk
  3. crítico (lastimoso; difícil; delicado; )
    lastige

crítico [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el crítico
    de criticus; de recensent
    • criticus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • recensent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor crítico:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
criticus crítico
kritiek advertencia; comentario; crítica; reseña
recensent crítico
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benard alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante
benauwd alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante bochornoso; enrarecido; mal ventilado; sensual; sofocante
delicaat complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; precario delicado; frágil
ernstig alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante deplorable; desagradable; en serio; grave; malo; serio
hachelijk alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante arriesgado; engañoso; fraudulento; peligroso; penoso; precario
kritiek alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante
lastig complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; precario aburrido; causando molesto; complicado; desagradable; difícil; duro; enojadizo; fastidioso; incómodo; laborioso; molesto; penoso; pesado; trabajoso
netelig complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; precario
penibel alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante
precair complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; precario
zorgelijk alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante alarmante; aterrador; estremecedor; inquietante
zorgwekkend alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante alarmante; aterrador; estremecedor; inquietante
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lastige apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; espinoso; lastimoso; penoso

Verwante woorden van "crítico":


Synoniemen voor "crítico":


Wiktionary: crítico

crítico
adjective
  1. wat bezorgdheid of afkeuring opwekt
  2. op het scherp van de snede, met onzekere uitkomst, zeer ernstig
  3. ernaar geneigd vraagtekens te plaatsen achter iets
Cross Translation:
FromToVia
• crítico → criticus ↔ critic — person who appraises the works of others
• crítico → kritisch ↔ critical — inclined to find fault
• crítico → cruciaal ↔ kritisch — entscheidend, bedrohlich

criticar:

criticar werkwoord

  1. criticar (juzgar; hacer una crítica de)
    beoordelen; goed- of afkeuren
  2. criticar (chasquear; cascar; fraccionar; )
    kritiseren; afkraken; katten; kraken
    • kritiseren werkwoord (kritiseer, kritiseert, kritiseerde, kritiseerden, gekritiseerd)
    • afkraken werkwoord (kraak af, kraakt af, kraakte af, kraakten af, afgekraakt)
    • katten werkwoord (kat, katte, katten, gekat)
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
  3. criticar (hablar de; discutir; deliberar; )
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken werkwoord (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • bediscussiëren werkwoord
    • doorspreken werkwoord (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • praten over werkwoord
    • bepraten werkwoord (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten werkwoord (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  4. criticar (hacer una reseñade; hacer una crítica de)
    bekritiseren
  5. criticar (tratar como a un niño; critiquizar)
    betuttelen
    • betuttelen werkwoord (betuttel, betuttelt, betuttelde, betuttelden, betutteld)
  6. criticar (satirizar)
    vitten
    • vitten werkwoord (vit, vitte, vitten, gevit)
  7. criticar (amonestar; señalar; regañar; )
    waarschuwen; berispen; manen; vermanen; terechtwijzen
    • waarschuwen werkwoord (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • berispen werkwoord (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • manen werkwoord (maan, maant, maande, maanden, gemaand)
    • vermanen werkwoord (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
    • terechtwijzen werkwoord (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
  8. criticar (hacer objeciones)
    aanmerking maken
    • aanmerking maken werkwoord (maak aanmerking, maakt aanmerking, maakte aanmerking, maakten aanmerking, aanmerking gemaakt)
  9. criticar (censurar; vituperar; notar)
    berispen; terechtwijzen; vermanen
    • berispen werkwoord (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • terechtwijzen werkwoord (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
    • vermanen werkwoord (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
  10. criticar
    fel bekritiseren; neerhalen; omlaaghalen
    • fel bekritiseren werkwoord
    • neerhalen werkwoord (haal neer, haalt neer, haalde neer, haalden neer, neergehaald)
    • omlaaghalen werkwoord (haal omlaag, haalt omlaag, haalde omlaag, haalden omlaag, omlaaggehaald)
  11. criticar (reprobar; reprender; satirizar; declarar hereje)
    hekelen
    • hekelen werkwoord (hekel, hekelt, hekelde, hekelden, gehekeld)
  12. criticar (abrir; desanudar; hacer; )
    losmaken; uittrekken; uithalen; lostornen; tornen; loskrijgen
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • lostornen werkwoord (torn los, tornt los, tornde los, tornden los, losgetornd)
    • tornen werkwoord (torn, tornt, tornde, tornden, getornd)
    • loskrijgen werkwoord (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
  13. criticar (reseñar; hacer una reseñade; hacer una crítica de)
    recenseren
    • recenseren werkwoord (recenseer, recenseert, recenseerde, recenseerden, gerecenseerd)

Conjugations for criticar:

presente
  1. critico
  2. criticas
  3. critica
  4. criticamos
  5. criticáis
  6. critican
imperfecto
  1. criticaba
  2. criticabas
  3. criticaba
  4. criticábamos
  5. criticabais
  6. criticaban
indefinido
  1. critiqué
  2. criticaste
  3. criticó
  4. criticamos
  5. criticasteis
  6. criticaron
fut. de ind.
  1. criticaré
  2. criticarás
  3. criticará
  4. criticaremos
  5. criticaréis
  6. criticarán
condic.
  1. criticaría
  2. criticarías
  3. criticaría
  4. criticaríamos
  5. criticaríais
  6. criticarían
pres. de subj.
  1. que critique
  2. que critiques
  3. que critique
  4. que critiquemos
  5. que critiquéis
  6. que critiquen
imp. de subj.
  1. que criticara
  2. que criticaras
  3. que criticara
  4. que criticáramos
  5. que criticarais
  6. que criticaran
miscelánea
  1. ¡critica!
  2. ¡criticad!
  3. ¡no critiques!
  4. ¡no critiquéis!
  5. criticado
  6. criticando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor criticar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespreken deliberación; discusión
kraken crujir
lostornen deshacer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmerking maken criticar; hacer objeciones
afkraken cascar; chasquear; craquear; criticar; criticar duramente; desacreditar; descifrar; fraccionar
bediscussiëren criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
bekritiseren criticar; hacer una crítica de; hacer una reseñade
beoordelen criticar; hacer una crítica de; juzgar
bepraten criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
berispen amonestar; censurar; criticar; declarar hereje; notar; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar
bespreken criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir reservar un viaje
betuttelen criticar; critiquizar; tratar como a un niño
doorpraten criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir continuar hablando; seguir hablando
doorspreken criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir debatir; deliberar; discutir
fel bekritiseren criticar
goed- of afkeuren criticar; hacer una crítica de; juzgar
hekelen criticar; declarar hereje; reprender; reprobar; satirizar
katten cascar; chasquear; craquear; criticar; criticar duramente; desacreditar; descifrar; fraccionar
kraken cascar; chasquear; craquear; criticar; criticar duramente; desacreditar; descifrar; fraccionar abrir; abrir bruscamente; cascar; craquear; desarmar; desempedrar; desencajar; deshacer; desmontar; forzar; ocupar ilegalmente
kritiseren cascar; chasquear; craquear; criticar; criticar duramente; desacreditar; descifrar; fraccionar
loskrijgen abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar arrancar; desatar; desprenderse; lograr abrir; lograr desabrochar; soltar; soltarse
losmaken abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar causar; dar libertad; dejar; dejar libre; desanclar; desatar; excarcelar; liberar; libertar; motivar; ocasionar; originar; poner en libertad; producir; soltar; soltarse
lostornen abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar
manen amonestar; criticar; declarar hereje; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar aconsejar; amanecer; apremiar; citar a juicio; exhortar; instigar; intimar; requerir
neerhalen criticar abatir; arrancar; arriar; asesinar; bajar en picado; dejar atrás; demoler; derribar; desembarcar; desguazar; echar abajo; matar; matar a tiros; matar de un tiro; menoscabar; pegar un tiro; rezagarse; someter a ejecución forzosa; tirar abajo
omlaaghalen criticar
praten over criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
recenseren criticar; hacer una crítica de; hacer una reseñade; reseñar
terechtwijzen amonestar; censurar; criticar; declarar hereje; notar; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar
tornen abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar
uithalen abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar dejar vacío; deshacer; destacar; hacer; iluminar; quitar; sacar; vaciar
uittrekken abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar desvestir; quitar la ropa
vermanen amonestar; censurar; criticar; declarar hereje; notar; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar
vitten criticar; satirizar
waarschuwen amonestar; criticar; declarar hereje; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; enviar alerta; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear

Synoniemen voor "criticar":


Wiktionary: criticar

criticar
verb
  1. kritiek uiten op iets of iemand
  2. op gezochte, kleinzielige wijze afbrekende kritiek uitoefenen, kleingeestige aanmerkingen maken
Cross Translation:
FromToVia
• criticar → kritiseren; beoordelen; bekritiseren ↔ criticise — to evaluate
• criticar → bekritiseren; kritiseren; afkeuren; hekelen ↔ criticise — to find fault
• criticar → kritiseren ↔ kritisieren — fachlich beurteilen, besprechen, beschreiben
• criticar → bedillen; haarkloven; het lastig maken; muggeziften; vitten ↔ chicaner — user de chicane.
• criticar → beoordelen; keuren; kritiseren ↔ critiquer — péjoratif|fr Faire des reproches, faire ressortir uniquement les défauts.

crítica:

crítica [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la crítica (reseña)
    de recensie; de bespreking; de kritiek
    • recensie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bespreking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kritiek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. la crítica (evaluación; calificación; apreciación; )
    de beoordeling
  3. la crítica (recensión)
    de recensie; de boekbespreking

Vertaal Matrix voor crítica:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beoordeling apreciación; calificación; crítica; dictamen; evaluación; juicio; recensión
bespreking crítica; reseña
boekbespreking crítica; recensión
kritiek crítica; reseña advertencia; comentario
recensie crítica; recensión; reseña
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kritiek alarmante; angustioso; apurado; complicado; crítico; delicado; difícil; difícil de contentar; espinoso; grave; inquietante; penoso; precario; preocupante

Verwante woorden van "crítica":


Synoniemen voor "crítica":


Wiktionary: crítica

Cross Translation:
FromToVia
• crítica → kritisch ↔ critical — inclined to find fault
• crítica → recensie ↔ review — account intended as a critical evaluation of a text or a piece of work

Verwante vertalingen van crítica







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1492 seconde
Page rendered in 1.0 seconds