Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: contradecir

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: contradecir

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. contradecir:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor contradecir (Spaans) in het Nederlands

contradecir:

contradecir werkwoord

  1. contradecir (protestar; negar; objetar; )
    protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
    • protesteren werkwoord (protesteer, protesteert, protesteerde, protesteerden, geprotesteerd)
    • tegenspreken werkwoord (spreek tegen, spreekt tegen, sprak tegen, spraken tegen, tegengesproken)
    • tegenwerpen werkwoord (werp tegen, werpt tegen, wierp tegen, wierpen tegen, tegengeworpen)
    • weerspreken werkwoord (weerspreek, weerspreekt, weersprak, weerspraken, weersproken)
  2. contradecir (desmentir)
    weerspreken; in tegenspraak zijn met; tegenspreken
  3. contradecir (disputar; discutir; argumentar; )
    twisten; disputeren; argumenteren; redetwisten
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • disputeren werkwoord (disputeer, disputeert, disputeerde, disputeerden, gedisputeerd)
    • argumenteren werkwoord (argumenteer, argumenteert, argumenteerde, argumenteerden, geargumenteerd)
    • redetwisten werkwoord (redetwist, redetwistte, redetwistten, geredetwist)
  4. contradecir (desmentir; negar; abjurar; renegar de)
    verloochenen; verzaken; loochenen; logenstraffen
    • verloochenen werkwoord (verloochen, verloochent, verloochende, verloochenden, verloochend)
    • verzaken werkwoord (verzaak, verzaakt, verzaakte, verzaakten, verzaakt)
    • loochenen werkwoord (loochen, loochent, loochende, loochenden, geloochend)
    • logenstraffen werkwoord (logenstraf, logenstraft, logenstrafte, logenstraften, gelogenstraft)

Conjugations for contradecir:

presente
  1. contradigo
  2. contradices
  3. contradice
  4. contradecimos
  5. contradecís
  6. contradicen
imperfecto
  1. contradecía
  2. contradecías
  3. contradecía
  4. contradecíamos
  5. contradecíais
  6. contradecían
indefinido
  1. contradije
  2. contradijiste
  3. contradijo
  4. contradijimos
  5. contradijisteis
  6. contradijeron
fut. de ind.
  1. contradiré
  2. contradirás
  3. contradirá
  4. contradiremos
  5. contradiréis
  6. contradirán
condic.
  1. contradiría
  2. contradirías
  3. contradiría
  4. contradiríamos
  5. contradiríais
  6. contradirían
pres. de subj.
  1. que contradiga
  2. que contradigas
  3. que contradiga
  4. que contradigamos
  5. que contradigáis
  6. que contradigan
imp. de subj.
  1. que contradijera
  2. que contradijeras
  3. que contradijera
  4. que contradijéramos
  5. que contradijerais
  6. que contradijeran
miscelánea
  1. ¡contradice!
  2. ¡contradecid!
  3. ¡no contradigas!
  4. ¡no contradigáis!
  5. contradicho
  6. contradiciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor contradecir:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argumenteren argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar argumentar
disputeren argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
in tegenspraak zijn met contradecir; desmentir
logenstraffen abjurar; contradecir; desmentir; negar; renegar de
loochenen abjurar; contradecir; desmentir; negar; renegar de desmentir; negar
protesteren argumentar; argüir; contradecir; debatir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar defender; defenderse; ir en contra; mantener a distancia; refunfuñar; rezongar
redetwisten argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
tegenspreken argumentar; argüir; contradecir; debatir; desmentir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar oponer
tegenwerpen argumentar; argüir; contradecir; debatir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar oponer
twisten argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar altercar; discutir; disputar; enroscarse; pelear; pelearse de palabra; pelotear; regañar; retorcerse; reñir; serpentear; torcerse
verloochenen abjurar; contradecir; desmentir; negar; renegar de
verzaken abjurar; contradecir; desmentir; negar; renegar de faltar a; incumplir; omitir; ser infiel
weerspreken argumentar; argüir; contradecir; debatir; desmentir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar

Synoniemen voor "contradecir":


Wiktionary: contradecir

contradecir
verb
  1. aanvechten, tegenspreken
  2. zich met woorden verzetten
Cross Translation:
FromToVia
• contradecir → tegenspreken ↔ contradict — deny the truth of statements made by (a person)
• contradecir → weerleggen; tegenspreken ↔ contradict — deny the truth of (a statement or statements)
• contradecir → aanvechten; bestrijden; betwisten; tegenspreken ↔ contester — Mettre en discussion ce que quelqu’un revendique.
• contradecir → aanvechten; bestrijden; betwisten; tegenspreken ↔ disputer — Être en discussion plus ou moins vif à propos d’opinions, d’intérêts.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0351 seconde
Page rendered in 1.0 seconds