Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. chapotear:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor chapotear (Spaans) in het Nederlands

chapotear:

chapotear werkwoord

  1. chapotear
    plonzen
    • plonzen werkwoord (plons, plonst, plonsde, plonsden, geplonsd)
  2. chapotear (chapalear)
    klotsen
    • klotsen werkwoord (klots, klotst, klotste, klotsten, geklotst)
  3. chapotear (dejarse caer; estallar; precipitar; derrumbarse)
    ploffen; neerploffen
    • ploffen werkwoord (plof, ploft, plofte, ploften, geploft)
    • neerploffen werkwoord (plof neer, ploft neer, plofte neer, ploften neer, neergeploft)
  4. chapotear (mojarse los pies)
    pootjebaden
    • pootjebaden werkwoord (pootjebaad, pootjebaadt, pootjebaadde, pootjebaadden, pootjegebaad)

Conjugations for chapotear:

presente
  1. chapoteo
  2. chapoteas
  3. chapotea
  4. chapoteamos
  5. chapoteáis
  6. chapotean
imperfecto
  1. chapoteaba
  2. chapoteabas
  3. chapoteaba
  4. chapoteábamos
  5. chapoteabais
  6. chapoteaban
indefinido
  1. chapoteé
  2. chapoteaste
  3. chapoteó
  4. chapoteamos
  5. chapoteasteis
  6. chapotearon
fut. de ind.
  1. chapotearé
  2. chapotearás
  3. chapoteará
  4. chapotearemos
  5. chapotearéis
  6. chapotearán
condic.
  1. chapotearía
  2. chapotearías
  3. chapotearía
  4. chapotearíamos
  5. chapotearíais
  6. chapotearían
pres. de subj.
  1. que chapotee
  2. que chapotees
  3. que chapotee
  4. que chapoteemos
  5. que chapoteéis
  6. que chapoteen
imp. de subj.
  1. que chapoteara
  2. que chapotearas
  3. que chapoteara
  4. que chapoteáramos
  5. que chapotearais
  6. que chapotearan
miscelánea
  1. ¡chapotea!
  2. ¡chapotead!
  3. ¡no chapotees!
  4. ¡no chapoteéis!
  5. chapoteado
  6. chapoteando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor chapotear:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ploffen plafes
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klotsen chapalear; chapotear
neerploffen chapotear; dejarse caer; derrumbarse; estallar; precipitar
ploffen chapotear; dejarse caer; derrumbarse; estallar; precipitar agrietarse; cuartease; estallar; explosionar; explotar; reventar
plonzen chapotear
pootjebaden chapotear; mojarse los pies

Wiktionary: chapotear

chapotear
verb
  1. een geluid voortbrengen zoals dat van iets dat luidruchtig in een vloeistof ondergedompeld wordt

Cross Translation:
FromToVia
chapotear ploeteren; kabbelen; klapperen; klotsen; plassen; plonzen; door het water plassen; peddelen barboterbredouiller, marmonner, parler d’une manière confuse, s’embrouiller dans ses explications.
chapotear kabbelen; klapperen; klotsen; plassen; plonzen clapoter — marine|fr éprouver le clapotis.
chapotear flodderen; plassen; waden; door het water plassen; peddelen; ploeteren pataugermarcher dans une eau bourbeux.