Spaans

Uitgebreide vertaling voor atraer (Spaans) in het Nederlands

atraer:

atraer werkwoord

  1. atraer (arrastrar)
    trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    • trekken werkwoord (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
    rukken
    • rukken werkwoord (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)
  2. atraer (arrastrar)
    sleuren
    • sleuren werkwoord (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)
  3. atraer (reclutar; alistar reclutas)
    rekruteren; aantrekken; ronselen
    • rekruteren werkwoord (rekruteer, rekruteert, rekruteerde, rekruteerden, gerekruteerd)
    • aantrekken werkwoord (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • ronselen werkwoord (ronsel, ronselt, ronselde, ronselden, geronseld)
  4. atraer
    naartoe trekken; erbij trekken; bijtrekken
    • naartoe trekken werkwoord
    • erbij trekken werkwoord (trek erbij, trekt erbij, trok erbij, trokken erbij, erbij getrokken)
    • bijtrekken werkwoord (trek bij, trekt bij, trok bij, trokken bij, bijgetrokken)
  5. atraer
  6. atraer (seducir)
    lokken; tevoorschijn lokken; dichtbijlokken

Conjugations for atraer:

presente
  1. atraigo
  2. atraes
  3. atrae
  4. atraemos
  5. atraéis
  6. atraen
imperfecto
  1. atraía
  2. atraías
  3. atraía
  4. atraíamos
  5. atraíais
  6. atraían
indefinido
  1. atraje
  2. atrajiste
  3. atrajó
  4. atrajimos
  5. atrajisteis
  6. atrajeron
fut. de ind.
  1. atraeré
  2. atraerás
  3. atraerá
  4. atraeremos
  5. atraeréis
  6. atraerán
condic.
  1. atraería
  2. atraerías
  3. atraería
  4. atraeríamos
  5. atraeríais
  6. atraerían
pres. de subj.
  1. que atraiga
  2. que atraigas
  3. que atraiga
  4. que atraigamos
  5. que atraigáis
  6. que atraigan
imp. de subj.
  1. que atrajera
  2. que atrajeras
  3. que atrajera
  4. que atrajéramos
  5. que atrajerais
  6. que atrajeran
miscelánea
  1. ¡atrae!
  2. ¡atraed!
  3. ¡no atraigas!
  4. ¡no atraigáis!
  5. atraído
  6. atrayendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

atraer [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el atraer (seducir; tentar)
    verleiden; het lokken
    • verleiden [znw.] zelfstandig naamwoord
    • lokken [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor atraer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantrekken atractar; estirón; fascinar; tirón; vestirse
lokken atraer; seducir; tentar
rekruteren reclutamiento
verleiden atraer; seducir; tentar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantrekken alistar reclutas; atraer; reclutar anunciar; cerrar; cerrar la puerta; correr; emplear; hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio; ponerse; reclutar; vestir; vestirse
bijtrekken atraer
dichtbijlokken atraer; seducir
erbij trekken atraer
lokken atraer; seducir anudar; tentar
naar zich toe trekken atraer captar
naartoe trekken atraer
rekruteren alistar reclutas; atraer; reclutar contratar; reclutar
ronselen alistar reclutas; atraer; reclutar alistar; enganchar; enrolar
rukken arrastrar; atraer
sleuren arrastrar; atraer
tevoorschijn lokken atraer; seducir
trekken arrastrar; atraer acarrear; arrastrar; emigrar; errar; estar tirado; librar; partir; salir; viajar; viajar por
verleiden anudar; encantar; seducir; tentar

Synoniemen voor "atraer":


Wiktionary: atraer

atraer
verb
  1. hechter maken
  2. (overgankelijk) tot zich lokken, aantrekken, bekoren, op aangename wijze boeien
  3. een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
  4. aanlokken

Cross Translation:
FromToVia
atraer verleiden allure — to attempt to draw
atraer aantrekkelijk; aantrekken; aanspreken appeal — to be attractive
atraer aantrekken attract — pull without touching
atraer aantrekken attract — cause sexual excitement
atraer aantrekken anlocken — Interesse erwecken
atraer aantrekken anziehen — ohne Berührung zu sich hin ziehen
atraer lokken locken — jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen
atraer aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc.
atraer aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren appâterattirer avec un appât.
atraer lokken; aanhalen; trekken; aantrekken attirertirer, faire venir à soi.
atraer bezweren; bidden; smeken; aanhalen; trekken; aantrekken; aanlokken; bekoren; toelachen; verlekkeren solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.

Verwante vertalingen van atraer