Spaans

Uitgebreide vertaling voor verter (Spaans) in het Nederlands

verter:

verter werkwoord

  1. verter (fluir; correr)
    lopen; vloeien; stromen
    • lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • vloeien werkwoord (vloei, vloeit, vloeide, vloeiden, gevloeid)
    • stromen werkwoord (stroom, stroomt, stroomde, stroomden, gestroomd)
  2. verter (conceder; dar; darse; )
    geven; schenken; doneren
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren werkwoord (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)
  3. verter (desembarazarse de; emitir; deshacerse de; echar)
    afvoeren; lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
    • afvoeren werkwoord (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)
    • lozen werkwoord (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)
    • afscheiden werkwoord (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • uitscheiden werkwoord (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)
    • uitstoten werkwoord (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwerpen werkwoord (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)
  4. verter (acceder a; echar; prestar; )
    gunst verlenen; gunnen
  5. verter (vaciar; quitar; desocupar; evacuar; verter sobre)
    ruimen
    • ruimen werkwoord (ruim, ruimt, ruimde, ruimden, geruimd)
  6. verter (desperdiciar; derramar; echar agua al las plantas)
    vergieten
    • vergieten werkwoord (vergiet, vergoot, vergoten, vergoten)
  7. verter (depositar; arrojar)
    deponeren; neerleggen
    • deponeren werkwoord (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen werkwoord (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
  8. verter
    opgieten; gieten op
  9. verter
    leegstorten
    • leegstorten werkwoord (stort leeg, stortte leeg, stortten leeg, leeggestort)
  10. verter (echar)
    ingieten
    • ingieten werkwoord (giet in, goot in, goten in, ingegoten)
  11. verter (gotear; correr; chorrear; )
    druppelen; afdruipen; sijpelen; droppen; druipen; druppen; druppels laten vallen; uitdruppelen
    • druppelen werkwoord (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)
    • afdruipen werkwoord (druip af, druipt af, droop af, dropen af, afgedropen)
    • sijpelen werkwoord (sijpel, sijpelt, sijpelde, sijpelden, gesijpeld)
    • droppen werkwoord (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)
    • druipen werkwoord (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)
    • druppen werkwoord (drup, drupt, drupte, drupten, gedrupt)
    • uitdruppelen werkwoord (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)

Conjugations for verter:

presente
  1. vierto
  2. viertes
  3. vierte
  4. vertemos
  5. vertéis
  6. vierten
imperfecto
  1. vertía
  2. vertías
  3. vertía
  4. vertíamos
  5. vertíais
  6. vertían
indefinido
  1. vertí
  2. vertiste
  3. virtió
  4. vertimos
  5. vertisteis
  6. virtieron
fut. de ind.
  1. verteré
  2. verterás
  3. verterá
  4. verteremos
  5. verteréis
  6. verterán
condic.
  1. vertería
  2. verterías
  3. vertería
  4. verteríamos
  5. verteríais
  6. verterían
pres. de subj.
  1. que vierta
  2. que viertas
  3. que vierta
  4. que vertamos
  5. que vertáis
  6. que viertan
imp. de subj.
  1. que virtiera
  2. que virtieras
  3. que virtiera
  4. que virtiéramos
  5. que virtierais
  6. que virtieran
miscelánea
  1. ¡vierte!
  2. ¡verted!
  3. ¡no viertas!
  4. ¡no vertáis!
  5. vertido
  6. virtiendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

verter [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el verter (vaciar completamente)
    leeggieten; uitgieten
  2. el verter
    inschenken

Vertaal Matrix voor verter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen escurrir; gotear
droppen gotas
inschenken verter
leeggieten vaciar completamente; verter
lopen andar; caminar; marchar
lozen vertido
neerleggen caza; derribar; matar a tiros; tumbar
stromen corrientes; flujos
uitdruppelen escurrir; gotear
uitgieten vaciar completamente; verter
uitscheiden conclusión; finalización
vergieten colador; escurridor
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter escabullirse; filtrarse; resudar; retirarse con las orejas gachas; rezumar
afscheiden desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; verter aislar; alejar de; apartar; bifurcarse; desvincular; dividir; escindir; incomunicar; poner aparte; separar; separarse
afvoeren desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; verter hacer salir; llevarse; vaciar
deponeren arrojar; depositar; verter almacenar; aplicar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; estacionar; guardar; ingresar; meter; mover; pagar; poner; publicar; salvar; situar; transcribir
doneren ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; verter
droppen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; dejar; escurrir; gotear; manchar
druipen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
druppelen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
druppels laten vallen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
druppen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; cundir; escurrir; gotear; manchar
geven ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; verter administrar; administrar medicamentos; alcanzar; conceder; dar; entregar; hacer entrega; ofertar; ofrecer; presentar; presentar una petición; proporcionar; suministrar; transmitir; traspasar
gieten op verter
gunnen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; autorizar; ceder; conceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
gunst verlenen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter
ingieten echar; verter
inschenken añadir; echar; escanchar; servir
leeggieten beberse; despejar
leegstorten verter
lopen correr; fluir; verter andar; callejear; calumniar; caminar; correr; deambular; ir; ir a pie; mover; mover adelante; pasear; pasear lentamente; pasearse
lozen desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; verter
neerleggen arrojar; depositar; verter colocar; colocarse; componer; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; estacionar; hacer; hacer arreglos musicales; invertir; jugar; meter; mover; pagar; poner; publicar; reducir; situar; tender; tumbar; ubicar
opgieten verter
ruimen desocupar; evacuar; quitar; vaciar; verter; verter sobre
schenken ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; verter abalanzarse; añadir; conceder; dar; donar; echar; entregar; escanchar; fundir; ingresar; otorgar; pagar; perdonar; regalar; regar; servir; suministrar
sijpelen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter caer gota a gota; chorrear; filtrar
stromen correr; fluir; verter
uitdruppelen chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter filtrarse; resudar; rezumar
uitgieten beberse; despejar
uitscheiden desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; verter abandonar; empatar; excretar; parar; prescendir de; renunciar a; suspender; terminar
uitstoten desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; verter ahuyentar; desterrar; echar; exiliar; expeler; expulsar
uitwerpen desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; verter arrojar; expulsar; lanzar; rechazar
vergieten derramar; desperdiciar; echar agua al las plantas; verter
vloeien correr; fluir; verter chorrear; fluir; salir a borbotones; salir a raudales

Synoniemen voor "verter":


Wiktionary: verter

verter
verb
  1. een vloeistof vallend laten vloeien
  2. iets uitwerpen, kwijt zien te raken, gewoonlijk een vloeistof

Cross Translation:
FromToVia
verter gieten; uitstorten pour — to cause to flow in a stream
verter vergieten shed — to pour; to make flow
verter storten; strooien; gieten; plengen; schenken; vergieten verser — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van verter